zaterdag 1 augustus 2009

Dakket nie en weet

'Dakket nie en weet': correct Turnhoutse volkstaal is dat, ook al hoor je die formulering niet meer zo vaak. Andrea Caethoven, die ons dialect perfect beheerst, zorgde door die zegswijze voor lachbuien bij een collega van haar, die ook perfect Turnhouts kent, maar iets minder. Dat moest ze mij toch eens vertellen, en meteen vragen of ze dan verkeerd zat. Waarop ik: 'Maar nee, Andrea, dat is perfect juist, het gaat om een versterkte ontkenning, zoals in het Frans met 'je ne suis pas'. Ik heb er Gezelle nog bijgehaald met de eerste regels van zijn gedicht 'Moederken': 't En is van u/hiernederwaard/.../mij, moederken,/geen beeltenis,/geen beeld van u/ gebleven.' Maar die verzen komen uit 1891, en dat verklaart de lach van Andrea's collega: het gaat om oude taal, en niet iedereen kent die nog, of gebruikt die nog. Maar 'Dakket nie en weet' leeft nog, niet meer bij de jongere generatie allicht, maar leeft nog.

Dialect evolueert ook, oude vormen worden minder gebruikt, verdwijnen, sterven weg. Wie zegt nog 'Nènik' voor 'Nee, ik niet'? Oude mensen hoorde ik dat in mijn jeugd nog wel eens zeggen, waar tegenwoordig, wie nog? Of de oude Turnhoutse uitspraak van de lange 'a': dat werd dat zoiets als 'èè'. Die klank was al in de jaren 50 verouderd, en werd als te plat aangevoeld om nog gebruikt te worden. Onze buren in die tijd zegden dat nog, wat aanleiding gaf tot spottende regeltjes als "'k Heb me nèènd verbrèènd aan de kèènt van 't lèènd bè Mietèènt in Ollèènd." Die klank is kompleet weg, dat is geen Turnhouts meer. Een van mijn tantes - ze woonde in de Voorzorgstraat, waar een speciaal soort Turnhouts gesproken werd - gebruikte het woord 'bedieëmer'. Ze zou dat 'bedieëmer' wel doen: straks, een beetje wachten en dan, 'seffens' in 't schoon Vlaams.
Nooit heb ik geweten waar dat woord vandaan kwam, wat daar in het Algemeen Nederlands tegenover staat. Twee dagen geleden redt vriend Herman mij uit de nood: het zou komen van 'bij deemstering': ik ben 'bij deemstering' thuis, voor het echt donker wordt, 'seffens' dus, straks. Nog zo'n probleempje: vorig jaar verklaarde iemand voor vast en zeker dat 'zekske' (een zakje dus) echt Turnhouts is. Ik had dat nog nooit gehoord, en zei dus dat het niet klopte. Toch toch, zei zij, en 'pekske' ook. Wat ik ook nooit gehoord had, dus geen Turnhouts was. Tot ik aan een 'tekske' dacht: dat zeg ik ook. Een gewone tak is in ons dialect ook 'nen tek'. Zo zie je maar: je leert alle dagen bij, je stuurt alle dagen bij, ook de kennis van je dialect, je moedertaal, dat je denkt volledig en kompleet te kennen. Het is een vaststelling die aanspoort tot nederigheid.

Mensen die van taal houden, zijn vaak ook erg aan hun dialect gehecht, ook al spreken ze dat niet meer geregeld. Maar zoals ze de algemene taal bij voorkeur correct proberen te gebruiken, vinden ze dat dat bij de streektaal ook zo hoort. Zo iemand ben ik ook: als je dan Turnhouts gebruikt, gebruik het dan correct, anders kom je terecht in een tussentaaltje dat door Geert van Istendael zo plastisch 'Verkavelingsvlaams' is genoemd.

De vraag is dan natuurlijk: wat is correct dialect, want een spraakkunst en een woordenboek van die taalvorm(en) bestaan niet, de spelling is niet geregeld, literatuur is onbestaande. Je kunt je alleen op het gebruik richten, maar wat voor mijn generatie nog best goed Turnhouts is, vindt in de ogen van jongeren geen genade meer, gesteld dat ze nog betrouwbare streektaalbronnen zijn. Of ze zijn door hun studies het dialect voor een groter of kleiner deel verloren, of ze komen van de andere kant van de stad, waar bijvoorbeeld een lichtjes andere woordenschat gebruikt wordt. Of mensen horen tot andere standen, wat ook weer verschil geeft. In een woord: correct dialect is niet zomaar te definiëren.

Misschien is het toch veel eenvoudiger correct Nederlands na te streven, want Nederlands is een mooie taal, vind ik. Maar ik ben bevooroordeeld: ik ben heel mijn leven Leraar Nederlands geweest. Zo komt het dat mijn kinderen geen Turnhouts kennen, en als ze dat taaltje dan toch eens proberen, draait mijn maag om: ze hebben de streektaal niet in de mond, het klinkt gemaakt een onnatuurlijk, ze hebben het niet, mijn kinderen.

Voor liefhebbers van de Voorzorgstraat: in de jaren 50 werd die straat de 'Kwikstraat' genoemd, omdat er zoveel kinderen rondliepen. 'Kwikken' voor 'kweken' dus. Maar 'kwikken' betekent ook 'wegen', voelen hoe zwaar iets is: 'Kwikt dat eens efkens'.

'Seffens' is ook zo'n leuke: altijd wordt dat geschreven met een dubbele 'f', maar ik heb het nooit anders gehoord dan als 'sèvves'. Met dubbele 'f' ziet er beschaafder uit denk ik. Als de schijn maar gered is, want we willen hogerop, ook in Turnhout. Wij noemen Jef, Jan of Mie, zeggen ze dan. Ik noem Jef, Jan en Mie dan kwibussen.

Correctie van alle correctheid:
Andrea kent die uitdrukking over de lange 'èè' ook, meldt ze mij. Maar met een variant: niet 'aan de kant van 't land', maar 'aan de kèènt van de lèèmp'. Natuurlijk: het is veel logischer en comfortabeler je hand te verbranden aan de kant van een olie- of petroleumlamp. Andrea weze bij deze bedankt.

Geen opmerkingen: