Het processionale in de vitrinekast
Het boek zelf ziet er van buiten niet zo bijzonder uit: je merkt wel dadelijk dat het oud is. Maar de schoonheid zit van binnen: 67 bladzijden, met eerst een inleidende tekst en dan de gregoriaanse gezangen met tekst en muziek, en dat zijn er heel wat. Wat ik zag, deed me onmiddellijk denken aan de tijd toen ik zelf kerkzanger was - van mijn tien tot mijn twintig in de Paterskerk - en wij het gregoriaans zongen uit een 'graduale': dat ziet er bijna hetzelfde uit, alleen is er hier meer werk en aandacht aan besteed, zeker aan de beginletters van een gezang, zoals aan de 't' van het 'Te deum'. En net boven die 't' heeft de 'g' van 'Gloria patri et filio en spiritu sancto' meer nadruk gekregen: daarmee begint de slotzin waarmee eer bewezen wordt aan de drie goddelijke personen.
Te deum laudamus
Miniaturen zie je niet in dit processionale - die tijd was voorbij - maar wel hoofdletters waarvan de versiering soms een heuse tekening wordt, en een paar keer zie je dan Christus of de kruisiging. Zo is er een Christuskop gevat in een 'o' van 'Omnis pulchritudo'. Het volledige vers luidt overigens 'Omnis pulchritudo Domini exaltata est super sidera': alle schoonheid van de Heer is verheven boven de sterren'.
Omnis pulchritudo Domini
De mooiste verluchting volgens mij is er een over de kruisdood: in een 't' is een Christus aan het kruis getekend en geschilderd, boven zijn hoofd zijn de letters 'INRI' te lezen (Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum), en nog hoger vliegt een vijftal vogels. Aan de rechterkant maken drie bloemen de tekening volledig. Het is niet toevallig dat aan deze 't' zoveel aandacht en moeite is besteed: kruisdood en verrijzenis zijn de kern van het katholieke geloof. Het vers waarmee dit gezang begint, benadrukt dat ook: 'Tuam crucem adoramus Domine', in het Nederlands 'Wij vereren uw kruis, Heer'. De diepe godsvrucht en nijvere vroomheid van de begijnen wordt uit dit manuscript wel heel duidelijk.
Tuam crucem adoramus Domine
Je kunt bij dat processionale nog een aantal vragen stellen: hoe is dat ooit in het Turnhoutse begijnhof geraakt, wie heeft het gemaakt, monniken uit een abdij of klooster in de buurt, hooggeletterde begijnen die ook goed konden tekenen? Opmerkelijk is ook dat het om een handschrift gaat, terwijl de boekdrukkunst toch al een eeuw uitgevonden was. Vragen waarop het antwoord waarschijnlijk nooit meer te vinden zal zijn.
Maar een dergelijk Vlaams topstuk in Turnhout is iets waar het begijnhof trots op mag zijn. Zo ook op de digitalisering en het inzingen van al de liederen, en de mooie manier waarop het tentoongesteld en voor alle geïnteresseerden toegankelijk gemaakt is. Dat is ook topwerk, zeker weten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten