Een paar dagen geleden heb ik nog eens een bezoek gebracht aan het Taxandria Museum: ik wilde de aanwinsten van de laatste 20 jaar eens gaan bekijken. Een makkelijke opdracht was dat niet: die recent verworven stukken staan over heel het museum verspreid, het wordt dus een zoektocht! En voor iemand die slecht ter been is, wordt dat een opgave: best wat trappen te doen, weinig of geen stoelen om eens eventjes te gaan zitten. Ik kreeg het gevoelen dat het museum te klein is voor alles dat er uitgestald is. Als het van mij afhangt: een grotere behuizing zou niet onwelkom zijn, en je zou een beter overzicht hebben.
Maar desondanks heb ik er wel wat gezien dat mijn interesse weggedragen heeft: onder andere, op de tweede verdieping, een weefgetouw: 'Van wol tot tijk' legt het informatiebordje uit. En dan gaat er bij mij een lichtje branden: een aantal van mijn voorvaders in de rechte lijn waren tijkwevers. Die tijk diende onder meer als overtrek voor matrassen: in mijn kinderjaren heb ik nog op een matras geslapen die met tijk overtrokken was. Tijk is een grove, stevige en dicht geweven linnen stof: zeer sterk materiaal was het. In het midden van de achttiende eeuw verdienden 2.500 inwoners van onze stad met het spinnen en weven van tijk hun brood. Vrouwen (moeders en dochters) hielden zich bezig met spinnen en spoelen van het vlasgaren, mannen (vaders en zonen) met het weven. Tijk weven was toentertijd de plaatselijk industrie. Maar na 1850 gaat de tijkproductie langzaam maar zeker ten onder: dat lees ik op het verklarende bordje bij het weefgetouw, en dat leert mij ook mijn stamboom. Maar de tijknijverheid wordt vervangen door de papierindustrie.
Weefgetouw voor tijk
Mijn stamboom dus: Norbertus van Bourgognie (1758-1827) was tijkwever, en zo ook Martinus(1785-1827). Mijn betovergrootvader Joannes Baptista (1814-1883) was nog tijkwever toen hij trouwde in 1845, maar later verandert hij van beroep en wordt 'pakdrager', een soort van boodschappen- en leveringenbezorger. Deze drie mannen waren overigens alle drie analfabeet. Mijn overgrootvader Andreas (1855-1897) was bij zijn huwelijk fabrieksarbeider, maar heeft het toch gebracht tot meestergast bij de Ets. Van Genechten: een meestergast in een drukkerij moet ongetwijfeld gelezen kunnen hebben; hij is de eerste geletterde in mijn voorgeslacht. Overigens ken ik nog zijn roepnaam: mijn grootvader noemde hem 'Vô Drej', in het meest authentieke BT (Beschaafd Turnhouts). En zo zie je de sociale geschiedenis in je eigen stamboom weerspiegeld.
Tijkwevers, en andere kleine luiden in de negentiende en vroegere eeuwen, waren eerder eng behuisd. Op de foto: een tijkwevershuis in de Molenstraat. Je moet je daarbij voorstellen dat het weefgetouw gewoon in huis stond, wat de ruimte natuurlijk nog meer inperkte!
Op de schoorsteen van hetzelfde huisje: een heks op haar obligate bezemsteel. Maar dat zal wel een twintigste-eeuwse versiering zijn, denk ik.
En zo ben ik eventjes op reis geweest in het verleden van mijn eigen familie en in de sociaal-industriële geschiedenis van Turnhout. En daardoor ben ik ook overtuigd van wat de goegemeente met veel nostalgie zegt: 'Vroeger was het beter!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten