woensdag 15 januari 2014

muséefin-de-siéclemuseum - II

In 1997 heb ik in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen de tentoonstelling gezien die heette 'Het volk ten voeten uit - Naturalisme in België en Europa 1875-1915'. Dat is bijna helemaal dezelfde periode die het 'fin-de-sièclemuseum' bestrijkt, en een aantal grote namen van zeventien jaar geleden zijn ook in Brussel te bewonderen: Constantin Meunier in de eerste plaats, en ook Léon Frédéric en Eugène Laermans. Alle drie waren ze Brusselaars, of er dichtbij geboren: in hun tijd waren Etterbeek (Meunier) en Sint-Jans-Molenbeek (Laermans) nog dorpen, en maakten ze nog geen deel uit van de grootstad die Brussel nu is. Ze kwamen evenmin uit armlastige gezinnen: hoe zouden ze anders lessen aan de academie hebben gevolgd. Toch focussen ze op de arbeidersklasse, en beelden ze die heroïsch of zeer deerniswekkend uit.

Van Meunier zijn een aantal beelden te zien: de alom bekende 'De buildrager' en een treffend bronzen beeld van 'De puddelaar'. Een puddelaar had een zeer zware stiel: die moest de metaalmassa in de oven met een metalen stang omroeren, kneden en rollen, en ze ten slotte voor de smeden uit de de oven halen. Dat gebeurde natuurlijk in een behoorlijke hitte. Van zo'n arbeid geraak je makkelijk uitgeput, en zo'n afgepeigerde 'puddelaar tijdens een poosje rust' heeft Meunier letterlijk neergezet. De man zit krom van de inspanning, krachteloos, laat zijn linkerarm moe en afgemat naar beneden hangen. Zijn gezicht is getekend door de vermoeidheid, hij is echt 'à bout de souffle', hij is op. Een eerbetoon aan de zware arbeid is het.


Constantin Meunier, De puddelaar, 1884-87/88

Zijn respect en ontzag voor de zware arbeid heeft Meunier ook in zijn schilderijen uitgedrukt. In 'De verwijdering van de gebarsten smeltkroes' laat hij de metaalarbeiders zien in volle inspanning: allemaal samen, solidair trekkend en sleurend om die kroes uit de oven te krijgen, want het productieproces mag zo min mogelijk onderbroken worden. De zowat bovenmenselijke inspanning geeft duidelijk iets heroïsch aan het gebeuren.


Constantin, De verwijdering van de gebarsten smeltkroes, 1885

In zijn bewonderd respect voor het zware werk neemt Meunier zelfs zijn toevlucht tot de vorm van de triptiek: 'De mijn'. Een drieluik verwacht je in kerken in de middeleeuwen of de renaissance, maar niet meer op het einde van de negentiende eeuw en in een rpofane ruimte. Het geeft zijn hoge achting iets religieus, en dat straalt natuurlijk ook op de mijnwerkers af. Van links naar rechts zie je 'Het afdalen', 'De calvarie' (sic) en 'Het naar boven komen': een hele werkdag in  drie taferelen.


Constantin Meunier, Triptiek van de mijn, 1902

Het idee van de triptiek had Léon Frédéric twintig jaar vroeger al toegepast in zijn 'De Krijtverkopers': het zijn nog wel drie afzonderlijke doeken over hetzelfde onderwerp. Die krijtverkopers zijn marskramers, arme dompelaars die zo hun kost bijeen hopen te scharrelen, maar als je de gezichten op het middenpaneel bekijkt, moet dat nogal tegenvallen: zeker de vrouwen en kinderen zijn zeer deerniswekkend neergezet, de man kijkt zonder hoop voor zich uit. Dit is echt miserabilisme, daar moet verder geen uitleg meer bij. Heroïek heeft hier plaats gemaakt voor grauwe ellende. De vorm van de triptiek beklemtoont de ernst van de toestand.


Léon Frédéric, De krijtverkopers - Morgen, Middag, Avond, 1882-83

Bij Eugène Laermans leiden slavenarbeid en onmenselijk bestaan tot protest: in 'Een stakingsavond/De rode vlag' stapt een grote massa mensen onder een rode vlag en voorbij de witte muren en de rokende schoorstenen van de fabriek: ze willen niet meer, het is genoeg geweest. Er zijn maar vier gezichten duidelijk te zien op dit schilderij: minachting en doffe miserie spreken eruit, nog extra in de verf gezet door het jengelend kindje onderaan rechts, dat tegen zijn zin meegesleurd wordt.


Eugène Laermans, Een stakingsavond/De rode vlag, 1893

Emigreren was ook nog een mogelijkheid om aan alle kommer en kwel te ontsnappen: In 'De landverhuizers' trekt weer een menigte mensen voorbij, het land uit, onder een lichtere hemel dan bij 'Een stakingsavond'. Ze passeren net een mijlpaal, op de achtergrond zie je nog het dorp waar ze een laatste blik op werpen. Het is in die tijd dat de 'Red Star Line' mensen massaal de Atlantische Oceaan overbracht. Van dit schilderij bestaat nog een 'triptiekversie': de drie delen heten dan 'Afscheid', 'Laatste blik' en 'Naar de haven'. Dat werk komt uit 1896.


Eugène Laermans, De landverhuizers, 1894

Deze toestanden waren ook dagelijkse kost in de 'Belle Epoque'. Voor de meerderheid van de bevolking waren 'les choses pas tellement belles', vrees ik.
Maar het heeft wel waardevolle kunst opgeleverd.

Geen opmerkingen: