donderdag 12 mei 2016

Kunstzinnige landbouw

In de tweede week van mei was het dan eindelijk zover: de lente breekt uit, met meteen zomerse temperaturen. Naar buiten wil ik, naar buiten willen alle mensen. Het bracht me een liedje in gedachten, ooit nog door Wim Sonneveld gezongen, maar reeds in het interbellum alom gekend geworden door Louis Davids. Het refrein gaat zo:

                               Wij gaan naar buiten
                               Waar de vogeltjes fluiten
                               Waar de koetjes zoetjes loeien
                               De prinsessenboontjes groeien
                               Waar al je misère verdwijnt

Dat was de stemming verleden week: je wilt inderdaad de kieviet, de snip en de grutto weer horen en zien, en je wilt het prille groen van de boomblaadjes bekijken, de voorjaarsbloemen zien bloeien. De geboorte van het nieuwe leven wil je meemaken, zeker na een half jaar thuiszitten.

En je stelt vast de boer niet gewacht heeft tot die warme meiweek: die is al eerder aan de slag gegaan, dat bewijst het landschap. En die landbouwers leggen vaak mooie plaatjes neer, zoals dat van een precies aangelegde, nog kale akker: met veel zin voor meetkunde en evenwijdigheid is hier gewerkt.


Landbouwkunst achter het Zwart Water

Ondanks het natte voorjaar ligt het hooi al te drogen, als het al niet binnengehaald is: achter de vaart, richting Merksplas is een boer bezig zijn gemaaide gras mechanisch om te keren, zodat het echt goed droog hooi kan worden: zijn dieren zullen tenminste niet van de honger onderkomen.


Hooi omkeren

In Beerse, aan De Huffelen zijn ze al iets verder: het gemaaide hooiland wordt eerder oppervlakkig geploegd: 'frezen' heet dat vertelt vriend Vic me, want wat weet ik als stadsmens over het boerenbedrijf? En ook dat geeft mooie effecten: zwarte aarde waar het land al gefreesd is, groenachtig geel waar de stoppeltjes er nog staan. Dit is geen natuur in de enge zin van het woord, dit is cultuurlandschap, en door de verschillende kleuren is dat ook best mooi.


Gefreesd en niet gefreesd: zwart en geelachtig groen.

Naast de weg van de verdwenen Brug III naar Merksplas bemest een boer zijn  land: beren is dat, zeggen wij, of gieren en begieren. Wat de tractor voorttrekt, is in elke geval een gierkar. En wat die uitspreidt, maakt het land vruchtbaar.


Tractor met gierkar


De uiterste gunst van 't vee

Over die gier en dat gieren bestaat een waanzinnig smakelijk gedicht van de Nederlander Habakuk II de Balker, pseudoniem van H.H. ter Balkt (gestorven 9 maart 2015). De man was allesbehalve een prutser: hij heeft een paar zeer waardevolle prijzen gewonnen. Het gedicht heet

                Ode aan de gierpomp

                De gierpomp is van groen geweest ijzer, hij heft
                opzij van de meststal zijn lelijke tronie
                levert zoetstof en specerij voor de grond.

                Vrolijk vloekende driekleur wappert goedgemutst
                zijn kruidige geur boven 't schuw reservoir
                dat de uiterste gunst bewaart van 't vee.

                Ja als een waaier ja groen als jade, Japans
                zal straks de schuimende gier uit de trechter
                wuivend op de weide toestromen, de heel gulzige eter.

                Ha! De bourgondische gier in zijn kakstoel op wielen
                houdt weldra zijn intocht, goudregen strooit hij
                voor het dunne gras voor de verpauperde halm

                die eieren versmaadt, hoe mooi groen ook; uitbundig
                juicht hij de gierkar toe op zijn triomfreis,
                beide bleek van de winter nog: Leve de gier!

Zo kan ik het helaas niet verwoorden. Leve de lente!

Geen opmerkingen: