zondag 28 februari 2021

Vorselaar: een wandeling met kasteel en kunst

Yves, my partner in walking) wil het kasteel van Vorselaar in de winter zien, wanneer de bomen bladloos zijn en je het gebouw in zijn volle glorie kunt bekijken. Hij stippelt dus een knooppuntenwandeling uit, en wij weg naar dat dorp.

Onze eerste stop op de wandeling is het kerkhof: niet dat wij zo macaber zijn aangelegd of we ons voortdurend bezighouden met wat er op de Laatste Dag zal gebeuren, maar omdat er een 'Christus aan het kruis' van George Minne (1866-1941) te zien is, midden op de kerkhof. Je zou een beeld van Minne, een van de bekendste symbolistische beeldhouwers van Europa, niet meteen in een klein Kempisch dorp verwachten. Toch staat het er, en dat komt door Kardinaal Van Roey, die van Vorselaar was: in 1951 heeft hij het aan zijn geboortedorp geschonken. Typisch Minne is het wel: een magere, eerder lange, je zou zeggen een wat uitgelengde man hangt aan het kruis, geen man in de volle kracht van zijn leven, zoals Rubens hem voorstelde, maar gewoon een man zoals er veel meer zijn. Ik vind het dan ook een heel menselijk beeld, het is geen krachtige godheid die hier ter dood gebracht is.

 

De menselijke christus van George Minne

Zijn hoofd en gezicht zijn stil en ingetogen: er is geen doornenkroon te zien , eerder twee touwen rond zijn hoofd. Alle pathetiek is verdwenen: rustig lijkt hij ingeslapen te zijn, wat aan een marteltuig als een kruis best moeilijk moet zijn. Maar ook hier: menselijkheid. Je moet niet echt gelovig zijn om dit beeld te appreciëren.

Het gezicht van de Mensenzoon

We komen ook gewoon levende mensen tegen: collega Carl en zijn vrouw Paula, wat een leuke babbel oplevert, een schaakvriend van Yves, met een aangenaam praatje, iemand die ons voorbijgaat en tegen zijn meeloper zegt: 'Dat is Toon',  terwijl ik niet eens weet wie dat was: een onbekende bewonderaar allicht! Ook, leven zonder woorden valt ons ten deel: een loopvogel die zich de weg over spoedt, twee Brabantse trekpaarden die na een week van hard labeur in een weiland staan uit te rusten. En die hebben ook last van corona, of zijn solidair met het mensdom: de lange manen in geen maanden meer geknipt!

Paard zonder kapper

In het midden van ons tochtje komen we aan Yves' doel: het kasteel! Er ligt heel veel groen, een park, bossen rond dit 'huisje wel te vree': rustig wonen is het hier alleszins. In de 3de eeuw zou hier al een Romeinse villa gestaan hebben, maar van een versterkte burcht is pas sprake vanaf 1270. In de loop der tijden zijn  verschillende adellijke families er de eigenaar van geweest: nu is dat de familie 'de Borrekens. Zijn huidige neogotische uitzicht kreeg het in 1860: graaf Filip van de Werve was daar verantwoordelijk voor: hij heeft er een neogotische waterburcht van gemaakt. Het deed me tegelijkertijd aan de Efteling denken, en aan Neuschwanstein in Beieren: letterlijk een eigenaardig bouwwerk is het, in het midden van de Kempische bossen.

Kasteel de Borrekens: achterzijde, burcht en slotgracht.

Ook interessant is de kerk van Vorselaar: schip en koor dateren uit de 14de eeuw, wat behoorlijk oud is. De twee zijbeuken dateren uit 1839: dat die van later zijn, is zeer goed te merken. De toren met peer komt uit 1610


De Sint-Pieterskerk met het onderste deel van de toren uit de 14de eeuw

In de kerk zie ik de glas-in-loodramen van Raph Huet weer: die zijn iets meer dan 10 jaar geleden ingewijd in aanwezigheid van 'le tout Vorselaar' en vrienden van de kunstenaar. Nu heb ik de gelegenheid er foto's van te maken, en ik laat me niet pramen. Non-figuratief zijn deze ramen, maar ze passen goed in de kerk, ze bepalen mee de sfeer. Mooi vind ik ze.

Raph Huet: streven naar het hogere?

Raph Huet: evocatie van het lijden van Christus?

Zo kunnen Yves en ik weer terugkijken op een zinvolle middag: we hebben het kasteel gezien, en we werden verrast door een beeld van George Minne en de ramen van Raph Huet. Corona hoeft niet altijd verveling, ennui, Langeweile en boredom te zijn: zelf initiatief nemen en op zoek gaan kan best betekenisvol zijn.

donderdag 25 februari 2021

Terug naar de achtertuin: het Vennengebied op een lenterige winterdag

Natuurlijk wil op de dag in februari wanneer de temperaturen tot 19, 20 graden oplopen naar het Vennengebied: eens kijken hoe het erbij ligt, wat er veranderd is, wat er al leeft, hoe het met de vennen en de plassen staat. En dat valt goed mee: het Haverven staat goed vol, net zoals de Kleine en Grote Klotteraard. De uitkijktoren is mijn eerste echte stop: naar boven klauteren is dan weer verplichte kost. Netjes volgeregend is het ven, met aan de rand ijdele bomen die zich jaar in, jaar uit staan te spiegelen: het vertrouwde beeld van andere jaren.

IJdele spiegelbomen

Op het hoogste platform staat een man van mijn leeftijd naar beneden te turen: hij ziet iets zwemmen. 'Ik wist niet dat karpers hier konden overleven,' zegt hij 'dit milieu is toch veel te zuur, dat heb ik toch altijd geweten.' Een karper? Dan heeft hij toch eigenaardige vinnen, ik zie iets dat meer op een pootje gelijkt. Als de man een verdieping lager staat, neem ik een paar foto's van de 'karper', en wat blijkt: het is een schildpad, een waterschildpad dus. Hoe is dat dier hier gekomen, wie heeft dat hier gedumpt, hoe overleeft dat, hoe lang zit het er al? Thuisgekomen probeer ik uit te zoeken welk soort schildpad in de Kleine Klotteraard rondzwemt, traagjes en op zijn gemakje, zoals het die dieren past, ook in Kempische stilstaande wateren. En het lukt me: het is een geelbuikschildpad: niet dat ik van daarboven zijn gele buik gezien heb - hij zwom helaas niet op zijn rug - maar als ik mijn foto op de computer vergroot, kan ik wel de s-vormige gele streep op de zijkant van zijn kop zien. En dat is een typisch kenmerk van die beestjes;

Hoera dus, of maar niet. De geelbuikschildpad is natuurlijk een exoot: hij leeft in het zuidoosten van de Verenigde Staten en het noordoosten van Mexico. Geïmporteerd is hij dus, heeft waarschijnlijk in een vijvertje gezeten waarvoor hij te groot geworden is, en dan hebben zijn eigenaars-dierenvrienden hem maar in de Klotteraard gedropt, weggekieperd kan je ook zeggen, erop vertrouwend dat dat water groot genoeg voor hem is. Als enige van zijn soort verblijft hij daar nu: eenzaam en verlaten, zonder kans op voortplanting, een ander voorbeeld van dierenleed. Wikipedia schrijft dat hij leeft van kleine waterdiertjes en waterplanten, hij is een omnivoor. Verhongeren zal hij waarschijnlijk niet. Ze worden zo'n 30 cm groot: het Klotteraardse exemplaar lijkt mij volwassen.

Geelbuikschildpad: eenzaam en verlaten

In een plas iets ten noorden van de Kasteeltjes meer water dan ik er ooit gezien heb: gegak van ganzen hoor ik er, en de roep van grutto's, maar ze zijn niet te zien. Overigens is hoor je daar 's zomers zeer veel grutto's lopen, vliegen en roepen: een geprefereerde nestel- en broedplaats is het. Daar moeten we zuinig op zijn: grutto's zijn geen snel groeiende soort, wel integendeel.

Ik scooter rond het Zwart Water, en de Geheulse Dijk volgend kom ik aan het Ezelsven (dat is privé naamgeving).  In de loop van de heel warme zomers van de laatste jaren komt dat ven altijd droog te staan: nu is het echter boordevol, de winter heeft zijn werk gedaan. Nogal wat ganzen op de oever, een meerkoet op de plas: het leven laat zich al wat zien.

Ganzen aan de rand van het Ezelsven

Meerkoet op het Ezelsven

Ik moet het Peerdsven nog voorbij, dan heb ik water genoeg gezien voor vandaag. Daar aangekomen zie ik een nadarhek staan. Wat staat dat daar te doen, denk ik dan, maar ik had niet zorgvuldig genoeg gekeken: voor dat hek staat een plaat met de tekst: 'Verboden het ijs te betreden'. Het is 20 graden of daaromtrent! De stadsmedewerker die dat daar verleden week gezet heeft, weet niet dat ijs kan smelten, of is zijn beschermende plaat vergeten: in ieder geval het levert een pracht van een voorbeeld op van typisch Turnhoutse absurde humor! Samuel Becket had het moeten weten: hij had een toneelstuk geschreven met de titel: 'Wachten op de stad(swerkman)'! En dan dat betreden: alsof een pas getrouwd paar de kerk met alle mogelijke 'pomp and circumstances' verlaat. Schaatsen en baantje glijden mocht hier verleden week niet, da's al. We mogen al eens lachen!

Samuel Becket waardig!

Ik kijk terug op een welbestede namiddag: de vennen zijn in orde, een geelbuikschildpad leeft heel allenig, en dat vind ik verkeerd, en een fragment absurde literatuur van het  zuiverste plank! Meer moet dat niet zijn, in tijden van corona.

dinsdag 23 februari 2021

Op wandel: Wortel Kolonie Zuid

En dan staat in het verkeerde seizoen onverwachts de zon toch niet in de lucht zeker? Het vaderland trekt massaal naar de kust, naar Planckendael, naar de Zoo in Antwerpen, om eens andere apen te gaan bekijken: we gooien alle coronaremmen los, dat wil zeggen: we proberen toch een beetje van wat vrijheid te proeven. Wij doen dat al wandelend, in Wortel Kolonie. Yves, mijn wandelvriend, heeft een alternatieve tocht uitgestippeld: van knooppunt naar knooppunt, aan de zuidkant van het gebied. Aan de noordkant is het veel te druk, en daar gooit iedereen de beentjes los. 

En we krijgen een ander zicht op de Kolonie, want we lopen langs onbetreden paden. We kijken op de brede witte villa, met een mooi grasveld ervoor, en daarvoor dan weer een heuse vijver: een idyllische plaats voorwaar. Helaas is die villa in verhullend Nederlands een strafinrichting, in Kempisch dialect 'tgevang'. Al goed dat de gevangenen hun verblijfplaats vanaf ons standpunt niet kunnen bewonderen: zo cynisch is de Belgische staat dan ook weer niet, laten we dat maar hopen. Les extrèmes se touchent ici: vrijheid en schoonheid tegenover gevangenschap en leed. Maar de zon schijnt voor iedereen zegt de volksmond: hopelijk ook voor diegenen die binnen zitten. Op het einde van de wandeling horen we ze toch met overtuiging en enig lawaai aan sport doen.

Idyllisch gelegen gevangenis, in de stille Kempen, aan de rand van het land.

Natuurlijk zijn de bomen nog kaal, maar dat belet niet dat de omgeving rustig is, en mooi. Bruine voorgrond, uitgestrekt grasveld dat op een foto tot een streepje groen krimpt, en de brede blauwe hemel, en dat in februari! Waar kunnen wij nog beter zijn?

Bruin, groen, blauw

En dan komen we aan de 'pampa': Argentinië in ons Kempenlandje? Hoe komt die naam hier terecht? Kunnen we hier niet van hoogmoed spreken, een van de zeven hoofdzonden, open en bloot in de Kempen? Maar nee, deze naam is aan dit deel van het gebied gegeven door ene Albert Carlier (1872-1968), die landbouwingenieur was in Wortel en Merksplas Kolonie, maar die voordien in de beide Amerika's gewerkt had. En in zijn tijd zal dit Wortelse land hem aan Argentijnse landschappen doen denken hebben: raadsel opgelost. (Bron: Wandelen in Hoogstraten, deeltje 'Wandelpaden in Wortel-kolonie')

Exotische straatnaam

En verder: een maagdelijk blauwe hemel, waartegen de toppen van de masten zich zo mooi aftekenen, het treft mij elke keer. Ik heb iets met blauw, hoewel ik toch een echte rooie ben. Nobody's perfect.

Maagdelijk blauw en mastig bruin

Zo zuiver blauw is die hemel dat de maan gedacht moet hebben: als dat allemaal zo vredig is, en Helios doet ook onverdroten zijn best, dan wil ik er overdag ook bij zijn, tenminste voor de helft: en Luna, onze onvermoeibare satelliet, brengt maagdelijk wit in beeld.

Maagdelijk blauw en wit

Een eind verder zien we in het midden van de weg een dood vogeltje liggen: het is de weg van alles vlees gegaan. Onze 'wanderlust' meteen onder nul. Ik denk: het beestje mag dan wel dood zijn, maar hier in het midden van de weg kan het nog eens platgereden worden ook, en dat vind ik te veel vergankelijkheid voor zo'n klein schepseltje. Ik wil het aan de zijkant tussen de herfstbladeren leggen, en als ik het opraap, beweegt het toch nog met zijn rechtervleugeltje. Yves wil het nog redden, spreekt voorbijgangers aan, maar niemand kan hem en het diertje helpen, dus het komt terecht waar ik had gedacht het te leggen, in de zijkant, daar wachtend op zijn dood: het sterft misschien van honger, of een voorbij trippelende kat peuzelt het op, zo stilt het vleugellamme gevederde bolletje ongewild de honger van een ander dier: zo werkt de natuur, wreed en onverschillig.

Ik wil nog wel weten wat voor een vogeltje dit was. Ik duik thuis in mijn 'De complete natuurgids', wat een zeer optimistische en pretentieuze titel is, en ik kan het determineren als een 'fitis'. Ik kijk dat na op Google, bij 'fitis, afbeeldingen', en die geeft mijn natuurgids gelijk. De eerste keer dat ik een fitis gezien heb, was helaas geen aangename kennismaking.

Dode fitis

Toch nog een beetje levend

Laat ik iets vrolijker eindigen: een redelijk hoge boom, volledig omhuld door klimop. Nu wil het geval dat we bij Italiaans bezig zijn met het boek 'L'edera' (De klimop) van Grazia Deledda (Nobelprijs literatuur 1927). Het speelt zich in het begin van de 20ste eeuw, gaat over verarmde adel en arme lui in Sardinië. Het bevat een liefdesgeschiedenis van de twee hoofdpersonen, Annesa en Paulu, waarbij zij hem liefheeft zoals klimop een boom omvat of omhult. Dat is een beeld dat meermaals in de roman voorkomt, en hier in Wortel staat het in zijn duidelijke realiteit. Overigens gaat de roman niet over 'dolce far niente': het is een tragische geschiedenis over een vergane tijd.

L'edera - de klimop

Zo kom ik op een stille wandeling van 6,4 km in Wortel de hele wereld tegen: natuur, gevangenis en vrijheid, mooie gezichten, de maan overdag, Argentinië, Italië en een ongelukkige fitis. Redeloos, reddeloos en remmeloos hebben we ons daaraan overgeven, met inachtneming van de coronamaatregelen natuurlijk, want wij blijven nadenken, Yves en ik. En een tripel na afloop drinken we ieder apart, nagenietend van de leuke middag in Wortel.