maandag 22 december 2008

Weekendje Raveel: 1, Herentals, zaterdag


een zelfportret in profiel voor de leegte van een rechthoek in perspectief


toen zat zij aan een tafel

Zaterdag en zondag voor Kerstmis heb ik me op een weekendje Raveel getrakteerd. Dat begon in eigen streek, in Herentals met name, waar in Hotel Le Paige grafisch werk van Raveel tentoon gesteld werd: kleurenlithografieën, kleurenzeefdrukken, kleurenhoutsneden en gewoon ook etsen, een overzicht, een staalkaart als het ware van het werk van de kunstenaar van 1965 tot 2002, van vroeger tot zeer recent dus. Ik kende er al heel wat van, maar er waren best ook dingen bij die ik nog nooit gezien had en zeer de moeite waard waren. Zo bij voorbeeld een werk dat in de beste Raveelse traditie heet 'Toen zat zij aan een tafel; een zelfportret in profiel voor de leegte van een rechthoek in perspectief', een tweeluik uit 1999. Of etsen met gedichten van Roland Jooris of Rutger Kopland, of 'Thuis' uit hetzelfde jaar, en dat in feite een bibliofiele uitgave is van en met het gedicht 'Thuis' van Hugo Claus.

Ook opvallend is de kleurenets 'Het lam treurt geduldig naar zijn ultiem geluk op de slachtbank' uit 1988, een citaat uit eigen werk, het schilderij dat een moderne interpretatie is van Van Eycks 'Lam Gods', en dat meteen een brug slaat tussen de schilderkunst uit de vijftiende en die van de twintigste eeuw.

Ten slotte twee voor mij indrukwekkende kleurenhoutsneden: 'De redenaar' uit 1983 en 'Zelfportret en een abstractie' uit 1989. En die kleuren zijn zoals in Raveels schilderijen: primair en opvallend. De afbeeldingen zijn op het eerste gezicht realistisch, maar het eerste gezicht is nooit genoeg bij Raveel, en altijd oppervlakkig: de redenaar (blauwpaarsig) staat bijvoorbeeld hoog boven zijn publiek (zwart-wit), ziet er veel groter uit dan zijn massa vage, schematische toehoorders (in die zin is het werk een commentaar op een bepaald soort politiek) en hij heeft een bijzonder grote en geprononceerde (roodbruine) geheven linkerarm waarmee hij dreigend schijn uit te halen om zijn publiek een flinke slag te geven. Een sterk werk, als je het mij vraagt.

Op het einde van mijn bezoek sla ik nog een praatje met Denie Avonds van de vzw Ter Vesten, vereniging die samen met cc 't Schaliken deze tentoonstelling in Herentals heeft georganiseerd. Ik heb het over Turnhout waar ondanks De Warande dergelijke dingen niet te zien zijn. Ik heb Eugène van Mieghem voor een paar jaar in Hotel Le Paige gezien, en dit jaar (2009) is het nog de beurt aan Felix de Boeck en Herman Brood, en ik verbaas me daarover. Maar mijn gesprekspartner legt het me uit: Hotel Le Paige werkt zo veel mogelijk in de breedte, en daardoor worden er vaker bekendere namen geafficheerd, en Turnhout werkt schijnbaar meer in de diepte.

Dan moeten we nog weten dat die breedte relatief is: ik ben er wel voor van Turnhout gekomen, maar meneer Avonds vertelt me dat hij echt blij is dat de tentoonstelling, die vier weken duurde, duizend mensen of iets meer naar Herentals lokt. Ik vind dat niet zo heel veel, in feite is dat eerder jammer: Ter Vesten en Herentals verdienen beter.

dinsdag 2 december 2008

Moeder en Wannes



De betreurde meester

Het is al meer dan een maand geleden (10 bovember) dat het 7-uur-journaal het overlijden van Wannes van de Velde meedeelde. Onverwacht toch wel: hij had zijn kanker toch overwonnen, hij was wel niet veel meer in het nieuws, maar dat was niet abnormaal, en ik behoorde niet eens tot zijn verre entourage. Maar het was wel even schrikken.
Het bericht deed mij onmiddellijk aan moeder denken: ze was van niemand grote fan, maar voor Wannes had ze een boon, en een lied hoorde ze bijzonder graag: 'Mijn mansarde', vooral de twee versjes waarin hij zingt: 'en als niet regent, zit ik droog / op mijn mansarde'. Ze vond dat uitgesproken grappig, komisch naar haar hart. Ik zie haar glimlach zo weer voor me, een warme herinnering is het geworden. Zo sterft er iemand 25 jaar na je moeder, en zij sterft een beetje opnieuw. In mij dan toch.

Overigens is 'Mijn mansarde' volgens mij een van zijn beste liederen. In feite is het een redelijk romantische tekst (in de literaire betekenis van het woord): het gaat over een voorbije idyllische wereld die nooit bestaan heeft zoals in het lied, en die plaats moet maken voor 'de vooruitgang, die is zo wreed / die houdt geen rekening met een keet / als mijn mansarde': vreselijk origineel is het thema niet. Het lied dateert uit de jaren 70, staat op de lp 'Ne zanger is een groep' uit 1976. Misschien is het iets ouder, maar het komt ongetwijfeld uit Wannes' beginjaren. Het zit vol van de mentaliteit van wat toen nog 'Agalev' heette. Dat heet nu luidkeels 'Groen!', met uitroepingsteken, zoals Vera Dua dat toen aankondigde. Anders GAan LEVen moest kennelijk met meer lawaai.


Maar in zijn tekst ontpopt Wannes zich tot een echte dichter. Leuke strofen:

'Er zijn geen 'beetles' en geen 'stones' / en ook geen plaatjes van 'Tom Jones' / op mijn mansarde'

''k Heb gene radio of tv / 'k Lees geen gazet of illustree / op mijn mansarde
'k veeg d'informatie aan de kant / want ik vind sport niet interessant / op mijn mansarde'

En dan vooral (met beeld en al):

'Ge drinkt er stilte on the rocks / ver van de bassen van den box / op mijn mansarde'.

En het moet gezegd: in Wannes' zijn rauw Antwerps klinkt het beter dan in 't Nederlands. 'Het Antwerps is de Wannes-taal geworden', zei Jean-Pierre Rondas terecht op de afscheidsplechtigheid in de Roma, op 23 november.

Een ander lied dat moeder ook wel kon smaken: 'Kerstmis is dien dag dat ze niet schieten'; het staat op dezelfde lp. Hij heeft het over een stalleke in 't Palestijns gebied, de Drie Koningen die in onze tijd beter de Drie Commando's zouden heten, en de moeder van het kinneke die in het midden van die hoop zucht: 'Mijne zoon wordt over twintig jaar soldaat'. Wanhoop, onmacht en troosteloosheid hebben bij Wannes geen grote woorden nodig. Eenvoud ging voor alles, maar 'simpelheid' kun je hem niet verwijten.

Het minst 'Wannesse' lied is misschien 'Ik wil deze nacht in de straten verdwalen' / Dans cette nuit j'ai envie de me perdre'. Titel en tekst tweetalig, want het was lied voor 'Brussels by night', de film van Marc Didden. Zo vrolijk kom je Wannes niet vaak tegen: en moeder hield daar ook van, al was ze bedlegerig en gekluisterd aan haar rolstoel. Maar dromen kon ze toch. Dank zij Wannes onder anderen.

Erratum: 'ik wil deze nacht...' is niet geschreven voor de film van Marc Didden, maar voor 'Home sweet home' van Benoît Lamy die helaas in april 2008 overleden is. Het was zijn eerste langspeelfilm en hij gaat over het dagelijkse leven in een Brussels bejaardentehuis, waar de bewoners zich aan eerder 'militaristische' regels te houden hebben en met laakbare neerbuigendheid behandeld worden. 'Brussels by night', uit 1983, is een zwarte, eerder depressieve stadsfilm, en de muziek daarvoor werd dan werd geschreven door Raymond van het Groenewoud. Dat kwam ik overigens te weten in een aflevering van 'Belpop' op Canvas. Van het Groenewoud is ook geen kleine jongen, en ere aan wie eer toekomt.

dinsdag 18 november 2008

Belevenis



De locus delicti



Van kapitaal belang

Zeg ik vandaag na de Italiaanse les tegen Ulrike, mijn buurvrouw met wie ik het best goed kan vinden: 'Ik heb verleden woensdag iets moois beleefd op de universiteit van Maastricht, in de Faculteit Geneeskunde'. Prachtige captatio benevolentiae, al zeg ik het zelf, dus hier volgt het verhaal.

Mijn schoonbroer, Luc Snoeckx, die er prof fysiologie is, had me een tijdje geleden gevraagd of ik bereid zou zijn in Maastricht als proefpatiënt te fungeren voor een aantal artsen in spe, die er door gerichte, logische en verstandige vragen achter moesten komen welke ziekte ik had. Afgelopen week had de 'proof of the pudding' plaats. Wij, mijn schoonbroer en ikzelf, om half negen 's ochtends naar professor Jan Lodder, die me briefte en ook probeerde uit te vinden hoe ik tegenover mijn ziekte stond: ms heet ze, de kwaal. Om negen uur kwamen de eerste twee studenten binnen voor een deel opleiding in anamnese. Professor Lodder leert dat aan met levensechte, voor de student onbekende patiënten: het waren telkens duo's (drie dus) die ik een uurtje (een lesuur van vijftig minuten) voor me had, en die me dus met vragen konden bestoken. Hij noemde dat een zeer arbeidsintensieve procedure: hij steekt daar zelf veel tijd in, in de interviews, in patiënten die verschillende ziekten 'vertegenwoordigen', in de evaluatie van het gesprek, maar, en dat is het grote voordeel waar hij het om doet, de studenten leren er zeer veel mee: zij stellen de vragen, het is hun eigen zelf ervaren, en dat blijft natuurlijk langer bij, maakt een diepere indruk.

Voor ze begonnen zei de prof telkens: 'We gaan dat hier doen op socratische wijze', zo gelijk appellerend aan hun verstand. En die studenten deden dat goed: ik heb geen enkele domme vraag gehoord, als ik me daar een oordeel over mag permitteren, en ze hebben allemaal, en vrij snel, de juiste aandoening gediagnostiseerd. Ik zag ze nadenken, met zichzelf overleggen, hoorde ze doordacht en overwogen vragen stellen. Ze spanden zich in, net zoals professor Lodder, die bijstuurde en meer informatie gaf waar nodig en nuttig, zonder bevoogding en betutteling, en met veel contact met die studenten.

Ik maakte dat zelf allemaal als patiënt mee, en naderhand was ik er over verwonderd dat ik me zoveel, en zelfs kleine feitjes, over mijn ziekte kon herinneren. Het gaat natuurlijk niet over het begin van een voorbijgaande griepaanval, en ik ben tot de conclusie gekomen dat ik mijn blijvende metgezel goed ken, en dat ik hem ook best kan verdragen: hij is een deel van mezelf geworden.

En waarom doe ik dat allemaal? Zeer prozaïsch zou ik kunnen zeggen 'omdat Luc het me gevraagd heeft', en dat is ook wel zo. Maar als je daar zit, wil je natuurlijk het beste van jezelf geven. Ik zat als leraar op rust voor studenten, en ik wilde het die jongelui (22-23 jaar) niet moeilijk maken, want dat deed ik vroeger op mondelinge examens ook niet: ze hadden mijn sympathie, en ik mijn hart supporterde ik wel voor ze. En ik vond het ook wel fijn dat ik, al is het maar zo weinig, iets aan hun opleiding heb bijgedragen. En, zoals ik naderhand vaststelde, ik heb dat ook gedaan uit solidariteit met toekomstige ms-patiënten, hoe gering mijn bijdrage ook was. En gaandeweg, zeker in het derde interview, voelde ik me ook losser worden, wat zich uitte in mijn tussenkomst in de discussie over het gebruik van bètaferon, toen ik mezelf hoorde zeggen dat de graad van beschaving van een samenleving kan gemeten worden aan datgene wat ze over heeft voor de zwakkeren. Het leraarschap in mij is niet meer uit te roeien. De prof zei dan dat artsen, wanneer ze de eed van Hypocrates zweren, zich verbinden tot werken voor het belang van de individuele patiënt, en niet voor de maatschappij in haar geheel. Bètaferon toestaan kost heel veel: toen ik er vier en een half jaar geleden mee begon, kostte het medicijn per maand € 925, maar ik moest maar € 10 betalen. 925 maal 12 is € 11.100, dat is bijna een half miljoen oude Belgische frank per jaar. Dat was het kostenplaatje vier jaar geleden, en zoals gezegd, ik gebruik het al bijna vijf jaar. Op die momenten prijs je je gelukkig dat in Europa sociale zekerheid geen leeg begrip is: zonder was ik allang failliet geweest, en was de ziekte behoorlijk erger geworden. Zoals iemand onlangs zei: 'We are not a nation of individuals', wat bij ons, in Begië en Nederland, toch maar blijkt.

Na twee sessies voelde ik me al best moe, en ik prees me gelukkig dat er nog maar een uurtje zou volgen. Moe, want ik had er ook heel wat emotionele energie in gestopt: het ging over mij, en ik was erg betrokken, als proefpatiënt, maar ook bij de studenten en de prof. Het was een nuttige en waardevolle ochtend en ervaring, voor de studenten en voor mij. Zoals ik in de titel van dit stukje al zei: een belevenis met een grote b.

Ik ben als klap op de vuurpijl nog met meer taalkennis teruggekomen: een 'opstoot' is typisch Vlaams, ik zou eerder zeggen typisch ms. In Nederland heet dat dan weer verergering of aanval. Exacerbatie mag ook, maar dat klinkt mij te medisch en te Engels. Dat geldt ook voor andere ziekten, wat mij betreft. Alle gekheid op een stokje: grensoverschrijdend aan gezondheidszorg meewerken, gewoon prachtig. Toch?

dinsdag 11 november 2008

Dieuwertje en Skepp



Dieuwertje, 9 juni 2007


Normaal

December is vandaag begonnen, er wordt al zeer opzichtig naar kerst verwezen: warenhuizen willen hun stocks verkopen en geven tot 30 % vermindering, de waanzin zet weer zoetjes aan, de decadente overvloed zal weer allerlei vormen krijgen.

Niet zo een maand geleden, begin november dus. Te koop toen: zeeën van chrysanten. Lang geleden waren ze alleen maar wit: de 'eigentijdse' kerkhoven mogen best wat kleur hebben, want te grijs en doods, dat gaat niet meer op de 'begraafparken'. Alsof het ondergrondse pretparken zijn, waar gezamenlijk menige 'danse macabre' wordt opgevoerd. Terug naar het onderwerp: begin van die maand november vertelt mijn dochter Dieuwertje me een eigenaardig verhaal over een droom van haar.

In die droom zit ze in een stoel, of ligt ze nog in bed, en haar bompa, mijn vader dus, komt de kamer binnen en zegt haar dat hij gewoon eens een goede dag komt zeggen. Ons Dieuwertje vindt dat lief, 'Maar,' vervolgt Bompa, 'ik moet nu gaan'. 'Ga maar,' antwoordt zij, waarop bompa: 'We zullen elkaar nog wel zien'. De volgende ochtend bel ik haar met het bericht dat vader/bompa die nacht overleden is. Dat was de 16de september 2005, vader was de 91 zeven weken voorbij, en zijn jongste kleinzoon werd uitgerekend die dag 19 (die zat in Frankrijk, en die heb ik pas een dag later op de hoogte gebracht). Om tot die droom terug te komen: was die voorspellend? Of een droom die veroorzaakt wordt door naaste verwantschap? Dieuwertje zat er ook van te kijken, 'Je zou nog gaan denken dat er iets is', zei ze, en ze heeft enig opperwezen en al zijn heiligen echt niet met de paplepel meegekregen.

Ik vertel dat verhaal een tijdje later aan een vriend, die lid is van SKEPP, een Belgische onafhankelijke sceptische vereniging, voluit Studiekring voor de Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale. Het is meer dan een mondje vol, het klinkt allesbehalve charlantannerig, heilige ernst bezielde de stichters, onder wie de professoren Vermeersch en Van Bendegem, iedereen mag rustig weten waar de wind vandaan komt. Die vriend luistert dus naar mijn verhaal, stelt me een paar vragen, en besluit dan dat het hier om toeval en psychologische processen gaat.

Want wat hadden we die week nog gedaan? De 13de, op een dinsdag, was ik met Dieuwertje en Noortje naar Amsterdam gereden, gewoon eens gezellig uit met twee dochters. Ongetwijfeld heb ik toen over vader/bompa gepraat, want hij was er niet goed aan toe, zijn leven was af aan het lopen. Mijn dochters zullen er toch wel mee bezig geweest, de volgende dagen. En even ongetwijfeld is dat een meer logische verklaring voor Dieuwertjes droom: toeval, zei mijn vriend, maar er kwam toch iets meer bij kijken, al was dat zeker niet paranormaal.

Wat het dan precies wel was: 'There are more things between heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy'. Zei de grote bard, in het begin van de zeventiende eeuw. En hij heeft nog gelijk.

maandag 13 oktober 2008

Hoogstraten revisited



De Lindendreef met jonge boompjes



Het Hoefijzer vandaag



Het huis van Nonkel Rik op het Hoefijzer

Het was dus een hele tijd geleden dat ik nog in Hoogstraten was geweest, en dan zie je pas hoe de wereld op vijftig jaar of nog minder verandert. Dat begint al als je er bijna bent: waar we vroeger van de grote weg de moestuin van Nonkel Rik zonder moeite of bezwaar konden binnenrijden en onze blijde intrede maakten langs de achterdeur, daar is alle groen verdwenen. Moeskopperij, zoals dat met een belegen term heet? Neen, je koopt nu de groente netjes verpakt in de Lidl, en de tuinen zijn een groot parkeerterrein geworden: hier zijn betonboeren van Kempens formaat aan het werk geweest. Het café op de hoek van de Lindendreef is in een pizzeria omgetuned: Alte Strade? Godbetert, nog niet. De machtige beuken van de Lindendreef zijn nu jonge linden: leuk wanneer de natuur, d.w.z. beplanting zich aan de plaatsnamen aanpast. De lange dreef tot aan de kerk is niet meer zo indrukwekkend: beschaduwend, insluitend lover heeft plaats gemaakt voor veel meer licht en ruimte, een eerder karakterloze laan voor een dorpse dreef. Wij waren nog wel klein natuurlijk, toen de Lindendreef ons speel- en fietsgebied was, en alles rondom ons was groot. Op het einde van de dreef dicht bij de kerk staat nu een modern bibliotheekgebouw, zo'n tien jaar oud naar verluidt: bijbels, missalen en psalmen hebben tenminste concurrentie gekregen.

Maar Vic en ik kwamen voor de vijftigste verjaardag van de wederopbouw van de toren: er is een tentoonstelling aan gewijd, in de kerk en in het dorp: 'Sporen van geweld heet' die. Op een uitgestippelde wandeling kun je op hier en daar een foto de verwoestingen van oktober '44 zien: het dorp - officieel 'Stad en Vrijheid', maar tante Cor ging altijd naar 't dörp' -, het dorp met zijn opgeblazen toren lag er deerlijk deerniswekkend bij: een troosteloos war theatre. Vic leidt mij langs plaatsen en straten waar ik vroeger nooit geweest ben: de Vossengang (voor de Turnhoutenaars: een soort van Hofpoort), Voetweg 24, een pad dat van niemand is, en dus van de gemeenschap, en dat iedereen in een vroeger dorps verleden gebruikte (in Turnhout: Notenes Gangeske?): dingen die in Hoogstraten toch nog vrij essentieel zijn. We steken de Vrijheid over, zien daar veel nieuwbouw (appartementen vooral), maar 50 meter van het centrum zit je weer in het groen, in veel opener ruimte.

Dat is ook het meest opvallende verschil tussen dorp en stad, al is het dan maar een provinciestadje: een stad is grijs, je ziet vooral stenen, de straten zijn eerder smal, de wijde ruimte ontbreekt, natuur is er even schaars. Daartegenover: een omhullende allee zoals de Lindendreef vroeger vind je in Turnhout alleen in het stadspark, tussen de ingang en het monument Pro Patria, in de natuur speciaal aangelegd voor de vermoeide stedeling. Hoogstraten heeft bij mijn weten niet zoiets als een stadspark: dat is er ook niet nodig.

Hoogstraten is in feite niet meer dan een straatdorp: het centrale punt is natuurlijk de Katharinakerk, en wat je eigenlijk het centrum zonder meer kunt noemen strekt zich
in de richting zuid (Oostmalle) 100 meter ver uit, in de richting noord (Breda - Nederland) nog eens 250 m, en de straten naast die 350 centrum zijn vooral achterafstraten: die zijn er voor de dorpelingen, je komt er niet als je er niet hoeft te zijn, als niet-ingezetene ben je er gelijk een vreemdeling. Ik kan me voorstellen dat in Hoogstraten 'ons kent ons' echt leeft, waarschijnlijk vroeger meer dan nu, maar het lijkt me makkelijker je daar lid van de gemeenschap te voelen dan in mijn provinciestad, dat zich nieuwerwets eerder pompeus 'centrumstad' noemt, de kleinste van Vlaanderen dan wel. Dat Hoogstraten ook wel erg benauwend kan zijn, is dan weer de andere kant van de medaille: de ruimte is er weids en vrij, of dat met denken en ideeën ook zo is, laten we wijselijk in het midden.

Dat Hoogstraten toch iets speciaals heeft, en tot een gewestelijk centrum is uitgegroeid, dankt het waarschijnlijk aan zijn ligging op de oude verbindingsweg in het hertogdom Brabant: tussen 's Hertogenbosch en Antwerpen. Het moet in de middeleeuwen een redelijk belangrijke rust- en ravitailleringsplaats op die weg geweest zijn, voor mens en paard: het is niet louter toeval dat Moenen en Emmeken uit Marieken van Nieumeghen in Hoogstraten halt houden. En een aantal achttiende-eeuwse huizen verraden toch ook heel wat stijl: dergelijke gebouwen ken ik in Turnhout niet. Vroeger was er zo een, ja, het stadhuis op de Markt: maar dat stond in de weg, en na 1961 hebben de vroede vaderen dat af laten breken. Sic transit gloria mundi in onze centrumstad. In Hoogstraten doen ze dat anders.

dinsdag 7 oktober 2008

Naar de voor-tijd: Hoogstraten



1546: einde van het werk



De 'A' van Antoon de Lalaing



Le triomphe de la brique

Wat er dit jaar al niet vijftig jaar geleden is: Expo 58 natuurlijk, maar ook het einde van de wederopbouw van de Sint Katharinakerk en de toren in Hoogstraten. Nu wil het geval dat een broer van moeder in Hoogstraten woonde (Nonkel Rik) en dat wij (vader, moeder, broer en ik)er geregeld naartoe fietsten, want zijn kinderen waren even oud als wij. Voor ons was dat spelen op het Hoefijzer en in de Lindendreef, die volgens mijn vriend Vic, die van Hoogstraten is, afgezoomd was met majestatische beuken, wat drie dagen later door nicht Els bevestigd wordt: in de herfst stonden wij altijd in de beukennootjes, zegt ze. Nu staan er jonge boompjes: prille linden.

Terug naar mijn onderwerp: de toren. Ik heb die daar altijd weten staan: voor 1958 merkte ik natuurlijk niet op wat er niet stond, of wat er verdwenen was, de geschiedenis was voor mij nog niet begonnen. Nonkel Rik trapte meermaals en tot onze grote bewondering en kinderplezier een bal zo heel hoog mogelijk de lucht in (wel zo hoog als de toren!, zullen wij gedacht hebben), en we speelden voetbal op het Hoefijzer. Als we naar Hoogstraten fietsten, was die toren het merkteken bij uitstek, 'the landmark': al van voor Wortel zag je hem in de verte staan, en voorbij Wortel kon je er bij wijze van spreken naar grijpen. En we kenden natuurlijk ook de verhalen: de Duitsers die op 23 oktober 1944, bij hun aftocht toren en het grootste deel van de kerk de lucht in bliezen, niet zozeer uit wraak voor het gedwongen vertrek uit bezet gebied, maar ook en vooral omdat de toren van vitaal strategisch belang was: als je helemaal boven op de tippen van je tenen ging staan, kon je bij wijze van spreken Hitlers bunker in Berlijn zien. Ongeveer toch: vanaf de toren zag je toch tot het Kempisch Kanaal in de buurt van Rijkevorsel, tot de Turnhoutse Vaart, zoals ik in een folder lees. Maar nu staat hij er al vijftig jaar weer.


Dikwijls heb ik me afgevraagd hoe zo'n immense toren juist in Hoogstraten werd gebouwd. Hij is 105 m hoog, de twee hoogste toren van de provincie Antwerpen, na die van de Kathedraal, de hoogste bakstenen toren van het land. 't Is toch wat. Hoogstraten werd in 1210 tot 'Stad en Vrijheid' uitgeroepen, net zoals Arendonk, en twee jaar vroeger dan Turnhout (1212), maar Hoogstraten is altijd een dorp gebleven, zoals Arendonk overigens; alleen Turnhout heeft het in de Noorderkempen tot provinciestad(je) geschopt. Maar onze Sint Pieterskerk heeft zo geen toren, is geen monument met de allure van de Sint Katharinakerk. In Hoogstraten kwam er dan ook adel aan te pas: de eerste graaf en gravin van Hoogstraten, Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg gaven ze de 'Stad en Vrijheid' ten geschenke. Wat een gulheid zonder meer? Nou, nee, niet echt. Het bouwwerk is opgericht als grafkerk voor de schenkers, die deden wat de farao's in Egypte met piramides deden: zich de tocht naar het andere leven en het andere leven zelf verzekeren. Ze hebben dan ook hun praalgraf in het hoogkoor, vlak voor het pre-conciliaire altaar. Nog een vraag: hoeveel arbeiders zijn tijdens de bouw van de stellingen gevallen, eerst een langgerekte 'A' en dan met een platte smak de 'Z' van zerk zonder meer. Het aantal doden ten gevolge wordt nergens vermeld, het aantal bakstenen is wel bekend.

Maar graaf en gravin gaven in 1524 de opdracht aan bouwmeester Rombout Keldermans: niet de kleinste jongen in die tijden en in onze contreien. Voor het hele gebouw werden meer dan vijf miljoen bakstenen gebruikt: het wordt dan ook niet ten onrechte' le triomphe de la brique' genoemd. Op 40 m hoogte zie je de letters 'A' (van Antoon de Lalaing) en 'Y' van Elisabeth (of Ysabeau) van Culemborg. En op 56 m (hoger volgens mij) zie je het jaartal 1546, het einde van de bouwwerken. Bijna 400 jaar later uit wanhoop en om het vege lijf te redden 'gesprengt', en dan weer 14 jaar later opnieuw voltooid. Het Rijke roomse Leven uit die tijd deed er ongetwijfeld veel toe, maar dan nog: het is een niet geringe prestatie, voor de Hoogstratenaren iets om trots op de zijn, ook op op kerk en toren. Ik vind het heel mooi dat hij er voor mij in volle glorie altijd heeft gestaan, altijd, ook al ben ik zijn vijftigste verjaardag gaan 'vieren'.

Pour la petite histoire: waar ik Hoogstraten ook eens tegenkwam? In Marieken van Nieumeghen, mirakelspel uit het begin van de zestiende eeuw. Moenen (de duivel) en Emmeken (de verliefde, verleide onschuld) zitten plezier te maken in een Antwerpse kroeg (De Gulden Boom), de duivel schept op over de vele talenten van zijn liefje, die haar kunsten niet zo graag vertoont. Maar de andere kroeglopers dringen aan en Moenen zegt tot Marieken:

'Dat refereinken, dat ghi gisteren maaktet,
Doen wi ons noenmaal deden te Hoogstraten,
Zegt hem lieden datte.'

Hoogstraten ligt of lag op de weg van 's Hertogenbosch naar Antwerpen, vandaar.

Terug naar 't verhaaltje: zij voegt de daad bij het woord, of het woord bij het woord, en ze begint een refrein (drie strofen en een envoi) voor te dragen over de 'Rethorijke', de dichtkunst dus. De stocregel luidt:'Door d'onkonstige gaat die konste verloren'. Met andere woorden: door diegenen die er niets van kennen of kunnen, gaat de kunst achteruit. Maar dat alles gebeurt in een Antwerpse kroeg, een eind van Hoogstraten. Na het gedicht slaagt de duivel erin een vechtpartij uit te lokken, waarbij twee doden vallen: twee zielen voor de hel! En dat is dus een eind van de Sint Katharinakerk, die staat voor deugd, vroomheid en het ware geloof en het eeuwig leven. Met ons Marieken is alles nog goed gekomen - het is dan ook een mirakelspel - en met Kerk en toren van Hoogstraten dus ook. Maar dat is mensenwerk, de wederopbouw van die kerk.

Naar de voor-tijd: Hürtgenwald


Drie onbekende Duitse soldaten


Francis Dempele (USA), Richard Quick (USA), ein unbekannter deutscher Soldat


Henri-Chapelle: American War Cemetery


Ruhrtalsperre Schwammenauel

Voor een paar dagen mee naar Duitsland geweest, op uitnodiging van Andrea Caethoven en haar man Roger Truyens, allebei leeftijdgenoten van me. Naar Duitsland dus, eventjes ten zuidoosten van Aken, naar de tijd die wij niet meegemaakt hebben, maar die tot in zowat 1958 in uitgesteld relais deel uitmaakte van mijn jeugd: de jaren 40 heb ik een decennium later beleefd, heb ik nog wel eens beweerd.

Roger interesseert zich nogal voor de krijgsverrichtingen van de op zijn einde lopende Tweede Wereldoorlog, en wil me het 'war theatre' van de Slag om Hürtgenwald laten zien, tenminste wat de oorlog daar achtergelaten heeft en hoe de streek er nu, meer dan zestig jaar later, uitziet. Die Slag om Hürtgenwald moet zo nogal iets geweest zijn: hij heeft geduurd van half september '44 tot begin februari '45, de Amerikanen hebben tijdens die gevechten naar verluidt 57.000 man verloren (er bestaan ook minder rampzalige cijfers), de Duitsers 15.000: in ieder geval aantallen waar je stil van wordt. De Duitsers hebben hun huid duur verkocht, en na de landing in Normandië in juni '44 is hun verbetenheid en hun moed der wanhoop alleen maar toegenomen. Dat er zoveel Amerikanen zijn gevallen ligt aan de omstandigheid dat de strijd werd gevoerd in een uitgestrekt woud, waar vliegtuigen en Shermantanks van weinig nut waren, en waar de Duitsers zich makkelijker konden verdedigen. En dat deden ze totterdood: ze beleefden daar het eerste binnendringen van het 'Vaterland', en dat wilden ze natuurlijk met alle macht verdedigen. Het heeft ten slotte niet mogen baten.

Wat je nu nog ziet: nieuw aangeplante bossen, want de oude waren finaal in spaanders geschoten, hier en daar een recent geplaatst graf naast een bosweg, van soldaten die pas veel later zijn opgegraven (1976), zoals dat van een onbekende Duitser en twee met name bekende Amerikaanse soldaten: na de waanzin verenigd in de vrede van de dood. Je ziet overblijfselen van de Siegfriedlinie, of Westwall: met mos begroeide drakentanden, van keihard beton. Allesbehalve mooi, maar ze opruimen kost klaarblijkelijk te veel, en hun aanwezigheid herinnert aan dingen die we beter niet nog eens doen. Zinnige littekens in het landschap zijn het.

En je ziet soldatenkerkhoven. Ein Ehrenfriedhof heet zo'n plaats in het Duits: het klinkt me behoorlijk respectvol, maar tezelfdertijd iets te idyllisch in de oren. Die Friedhöfe zijn wel erg sober: tegels met twee namen erop duiden een graf aan, of twee bruine, houten kruisen, schouder aan schouder, bewaken drie onbekende Duitsers. Later op de dag, terug in België, zien we het Amerikaanse War Cemetery van Henry-Chapelle. De sfeer is hier evenmin triomfalistisch, God beware, maar de ingetogenheid heeft een kleur gekregen: de witte kruisen van de overwinnaars springen in de natuur meer naar voren.

De Slag om Hürtgenwald is al bij al redelijk onbekend gebleven: op Wikipedia wordt hij 'de "vergeten" slag' genoemd. Waaraan dat zou liggen? Hij kwam vlak na de Slag om Arnhem en vlak voor het Von Rundstedtoffensief, het Ardennenoffensief in het Nederlands. En de Amerikanen hebben er zoveel verliezen moeten incasseren, dat ze er ook liever niet aan herinnerd worden. Het was een duur bevochten zege.

Wat ik die dag na zo'n veertig jaar ook teruggezien heb: de Schwammenauelsee (Ruhrtalsperre Schwammenauel), met 'Grosses Strand' en 'Schönste Sicht': dat is mooi zonder meer, en het hoeft niet altijd en overal verleden kommer en kwel te zijn. Maar een dag besteden aan dingen die niet vergeten horen te zijn: daar is niets mis mee, integendeel.

meer informatie:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_om_H%C3%BCrtgenwald

maandag 29 september 2008

De Kempen beleefd



Geen Himalayatoppen



Geen machtige rivieren

Ik kan er intens van genieten, van rondscooteren in de Kempen, in de kleine driehoek gevormd door Turnhout, Merksplas en Weelde-Statie. Niets sensationeels is er te zien, geen Niagarawatervallen, geen Himalayatoppen, geen machtige rivieren, Tolstoi is hier niet geboren, ook geen vader des vaderlands, maar het gebiedje vind ik immens mooi, want 'het is waar ik geboren ben', zoals Wim Sonneveld in 'Het Dorp' zong, naar 'La montagne' van Jean Ferrat.


Maar het gevoel dat ik het sterkst aanvoel, zit niet zozeer in dat chanson/kleinkunstlied, wel in het gedicht 'Het moment' van Wislawa Szymborska. Dat gaat zo:


Ik loop over een lentegroene glooiing.
gras, bloemetjes in het gras
als op een platje voor kinderen.
De lucht, nog nevelig, begint al te blauwen.
In de stilte klinkt het uitzicht op de andere heuvels.

Alsof hier geen Cambrium en geen Siluur geweest zijn,
geen tegen elkaar grommende rotsen,
hoog opgestapelde afgronden,
geen nachten in vlammen,
dagen in donkere kluwens.

Alsof hier geen laagten voorbij zijn getrokken,
in een koortsachtig ijlen,
in ijzige huiveringen.

Alsof zeeën alleen ergens anders tekeergingen
en hier geen oevers van horizonten scheurden.

Het is negen uur dertig lokale tijd.
Alles is op zijn plaats, in voorbeeldige harmonie.
In het dal een kleine beek, die een kleine beek is.
Een paadje in de vorm van een paadje van altijd naar immer.
Een bos met de schijn van een bos tot in eeuwigheid amen,
boven mij vliegen vogels, in de rol van vliegende vogels.

Zover het oog reikt heerst hier het moment.
Een van die aardse momenten
die men vraagt: ga niet voorbij


Kun je het beleven van de wereld, van het zijn nog sterker uitdrukken? En schrijf eens een gedicht dat je 'Het moment' noemt, en waarmee je een eeuwigheid oproept. Ongelooflijk.

toertje maken 3 - denkend aan Van Gogh, Vermeer en Szymborska


Het Koeven: vol, maar leeg


Boerenwormkruid


Tegenlicht

Eind september is nog mild: de matige zomer heeft dan toch nog een paar mooie dagen in de aanbieding. En je trekt er weer op uit, de natuur in, en dan zie dat de herfst toch al steels begonnen is: de bomen en het licht worden magerder, de lucht voelt al wat killetjes aan, en het leven van mei-juni is weg. Dat voel en zie je vooral aan de vennen en plassen: vier maanden geleden blaakten die van leven van kieviten, snippen, ganzen, af en toe een reiger of een tureluur, maar nu is alles stil en rustig. Kievit en snip vallen nu vooral op door hun afwezigheid: dat blijken trekvogels te zijn, wat ik niet wist, shame on me! Af en toe zie je nog een spaarzame kievit in een wei hulpeloos staan gluren: die heeft dan kennelijk de bus gemist. Maar hij kan nauwelijks rust en stilte verstoren.

Naast de weg van Brug 4 naar Merksplas staat het vol eigenaardige gele bloemen (in een opstaande tros groeien ze): dat blijkt boerenwormkruid te zijn. Ria verzekert me dat, en de flora die ik ondertussen gekocht heb (Nieuwe Plantengids voor onderweg), bevestigt dat met afbeelding, beschrijving, Nederlandse en wetenschappelijke naam ten overvloede. Dat boek moet me iets meer inwijden in de plantengroei: je ziet zoveel verschillende bloemen staan, maar van hoeveel ken je de naam? Dan sleur je daar een betrouwbare bron van informatie bij, en zo kan je leren.

Maar vooral het licht fascineert me nu. Van Gogh heeft een paar keer de essentie van het licht, een essentie van ons leven toch, gevangen in een bloeiende boom of perzikboom, Vermeer, de prominente schilder van het licht, vangt die essentie in interieurs. Beiden geven er dan iets aan dat het pure materiële overstijgt, zij slagen erin het raadsel achter het licht te verbeelden. Kunst noemt men dat gemeenzaam. Het zijn doeken waar je stil van wordt, onovertroffen zijn ze. In 'Lof der dromen', een gedicht uit een bundel van 1972, schrijft Szymborska: 'In mijn dromen/schilder ik als Vermeer van Delft'. Daaraan moest ik onwillekeurig denken op mijn laat septembertoertje: het krimpende, tedere licht is best indrukwekkend, onvoorstelbaar mooi, tenzij je Van Gogh of Vermeer heet, die er dan nog meer dan licht van maken.

Zo te zien, nee, zo te kijken: er is wat te beleven in de 'Stille Kempen'. Toch?

vrijdag 19 september 2008

Rozemarijn wordt reuzebalsemien


Rozemarijn: de echte




Reuzebalsemien in duplo


Verleden maand in Malmédy, langs de Warche, was ik behoorlijk gebiologeerd door een plant die opvallend talrijk welig tierde aan de bosrand en de oevers van de rivier. Mooie grote plant, met talloze lichtpaarse bloempjes die aan orchideeën deden denken. Natuurlijk foto's genomen van zoveel pracht. Alleen, hoe heet die plant? Ik raadpleeg mijn 'Kleurrijke gids voor kamerplanten' - in dit geval niet meteen het echt passende naslagwerkje, dat geef ik toe - en toevallig, wat ik toen 'serendipity' noemde, stoot ik op de afbeelding van de Ardennenplant: rozemarijn is het. Een vriend merkt echter op dat het gewoon om springzaad gaat. Ik vind dat maar niks. De naam alleen al: koolzaad, raapzaad, springzaad! Dan is rozemarijn toch een veel poëtischer woord. Dus: rozemarijn, hoewel licht onzeker.

Die onzekerheid blijft een beetje knagen, en ik vraag aan Ria, collega ms'er die veel van flora afweet, of zij me uit mijn twijfels kan helpen. Ze geeft me de 'Nieuwe Plantengids voor onderweg', een boek propvol illustraties en begeleidende uitleg. Maar mijn plant vinden, nee dat zit er ook nu nog niet in. Dus print ik een paar foto's van mijn rozemarijn af, en laat die aan Ria zien, waarop zij spontaan en zelfverzekerd: 'O da's reuzebalsemien!' 'Reuzewat? Nooit van gehoord.' Maar het is duidelijk: reuzebalsemien, en niks anders. De naam stemt mij al zeer tevreden: veel sprookjesachtiger en raadselachtiger dan springzaad.

En ik duik weer in wat boekwerkje, en lees daar over de plant wat ik al vastgesteld had: hij bloeit in juli en augustus, wordt tussen 50 centimeter en twee meter groot, komt voor aan waterkanten en in vochtige bossen, en is van oorsprong een sierplant uit de Himalaya en India. Hij wordt in het Engels trouwens 'Himalayan balsam' genoemd. Zijn wetenschappelijk naam is dan weer 'Impatiens glandulifera Royle': wij kennen een 'impatiens' die 'vlijtig liesje' heet, een zeer ongeduldig plantje. En: impatiens valt onder het springzaad (jaja), en dat is een geslacht van de balsemienfamilie. Waar de naam 'springzaad' vandaan komt? Het zaad van de plant ontwikkelt zich in kokertje, die groeien tot ze barsten: dan vliegen de zaadjes in het rond. Niet voor niets stonden er op onze wandeling zo veel reuzebalsemienen! Bij een dergelijk voortplantingstempo zouden mensen aan geboortebeperking doen. Balsemien is dan weer een plantennaam, genoemd naar de welriekende balsemgeur. En voor de volledigheid: rozemarijn komt van het Latijn 'ros marinus', wat zeedauw betekent. Onder invloed van 'roos' onstond de vorm rozemarijn. Zo kunnen de etymologen onder ons ook tevreden zijn.

Slotsom 1: twee hadden er gelijk, de vriend van het springzaad, en Ria met haar reuzebalsemien. En eentje heeft vooral verkeerd opgezocht, en zijn wensen voor werkelijkheid genomen. Maar 'rozemarijn' en 'reuzebalsemien: wat een mooie woorden! En mooie planten bovendien.

Slotsom 2: je leert veel bij als je ergens niets van kent, en je wordt nederig in het gezelschap van kenners.

Hebben en zijn: een overweging

Afgelopen weekend was nogal prominent in het nieuws de grafschennis in Essene, aangericht door drie zo jonge kinderen dat ze waarschijnlijk niet eens de draagwijdte van hun vernielzucht konden inschatten. Op het journaal reageerde de waarnemend burgemeester van Affligem, waartoe Essene behoort, zeggende dat we wat minder aandacht aan Halloween zouden moeten besteden, en wat meer aan Allerheiligen en Allerzielen. Wat mij daarbij vooral trof was dat hij zich excuseerde voor het vermelden van die katholieke feestdagen. Dat die man dat een beetje bedremmeld zei, vind ik geen denderend resultaat van verdraagzaamheid, want hij had het in feite over oppervlakkige, opgedrongen politiek-correcte leukheid tegenover respect en ingetogenheid, over normen en waarden, over hebben en zijn, in zekere zin.

Hebben en zijn met elkaar in onevenwicht: daar gaat het ook al heel de week over in het proces van Adam G.: een mp3-speler die belangrijker is dan het leven van een jonge mens.

Hebben en zijn in de politiesoap van de voorbije dagen: secretaressen vallen omhoog en verdienen daardoor meer, en dat heet dan een verschoonbare inschattingsfout. Ik zou kunnen zeggen: 'Iedere berg koekelt niet op dezelfde melodie.'

'Zijn' moet geleerd worden, en dat proces heet dan opvoeding. In die zin begrijp ik de waarnemend burgemeester van Affligem zeer goed.

In dit gezelschap, in deze werkplaats kunnen we ons intensief bezighouden met 'zijn': wij zijn bevoorrecht. Ook al omdat we over het algemeen genoeg 'hebben', zodat we ons op 'zijn' kunnen concentreren. En we zouden erbij moeten denken: 'To be is rather hard when you're a have-not.'

zaterdag 30 augustus 2008

Malmédy, und kein Ende


Brug met wegwijzer


Rozemarijn in overvloed, dat wil zeggen: reuzebalsemien


Carrière de la Warche


Pseudo Jamaica

Malmédy blijft trekken, en donderdag heb ik dan ook mijn uitgeregende, kille en doornatte Nationale Feestdag ingehaald: ik ben met zoon Jasper nog eens de taalgrens overgestoken, of eerder hij met mij, want hij rijdt, en pretentie hebben we beter niet te veel. Om twaalf uur zaten we op de Place de Rome op hetzelfde terrasje waar we vijf weken eerder, ik toen met mijn drie dochters, de strijd voor meer 'belgitude' in ons leven voorlopig opgeschort hadden, redelijk verkleumd als we waren. Vandaag ziet het er zo niet uit: grijs en bewolkt, dat wel, maar je voelt dat er uit die wolken geen of nauwelijks regen zal vallen, de temperatuur is best draaglijk, een Belgische zomerdag, niet stralend, maar ook niet drassig.

Koffie en broodjes op, en wij op weg naar de wandeling langs de Warche, voorbij de 'Camping du Moulin' en de 'Carrière de la Warche', die overigens flink uitgebouwd is in twintig jaar tijd. Aan het eigenlijke vertrekpunt is het bruggetje over het riviertje ook al heel wat solieder en stabieler geworden, maar toch kan ik er niet over: mijn rolstoel vangt mijn inmiddels verminderde soliditeit en stabiliteit op, maar is te breed voor het bruggetje. Jasper speelt alternatieve pontifex en duwt en trekt mij door de kalme, lage Warche, ten koste van iets of wat vochtige voeten, maar en kniesoor enzoverder. Een wegwijzer hebben ze er ondertussen ook bij gezet: hij duidt de richtingen Robertville en Xhoffraix aan, maar een halfuur heen en een halfuur terug is ons genoeg.


De wandeling is voor mij een soort 'thuiskomst': ik heb me in Malmédy en de streek errond altijd goed gevoeld, thuis is iets overdreven, want ik was er altijd op vakantie, maar het zou best mijn tweede verblijf kunnen zijn, if I were a rich man.
De weg is niet eens accidenté, wel integendeel, stijgen en dalen doet ie ook niet erg: we zijn naast een riviertje met een rustig verval, wat zou je willen. Een groen aan alle kanten, levend groen, dat van de regen zijn malse kleur gekregen heeft. En bloemen, talrijke orchideeachtigen denk ik, maar dat is flink naast de waarheid: het gaat om rozemarijn, met lila, rozeachtige bloemen die mooi contrasteren met de vele schakeringen groen. Dat ik bij 'rozemarijn' uitgekomen ben, is een voorbeeld van 'serendipity': ik zocht in een 'Kleurrijke gids voor Kamerplanten' van dertig jaar geleden de naam van een aronsachtige die ik in huis heb staan (spathiphyllum heet hij), en toevallig valt dat boek open op een bladzijde met een prachtige tekening van mijn Ardense Warcheplant: rozemarijn dus.

De charme van dergelijke wandeling wordt ons ook nog eens duidelijk: bos- en boomrijke partijen en meer open ruimten zorgen voortdurend voor een afwisseling van licht en donker, van fris en warmer, van een gevoel van besloten bescherming en open ruimte. Zeer erg te genieten, ook als de zon niet schijnt. Enaf en toe zingt Jasper 'Een beetje opgewekt, een beetje blij', en zo hoor ik ook weer 'Avanti popolo' langs de Warche klinken.

In Malmédy zelf bekijken we de kerk van de kapucijnen, met een mooie gevel maar een zeer gewoon interieur, en we gaan naar de Sint Pieter-, Sint Paulus- en Sint-Quirinuskathedraal: drie heiligen voor een kerk. Je vraagt je af hoe zo'n grote kerk in een kleine Waalse stad terechtkomt. Malmédy vormde samen met Stavelot tot aan de val van het ancien régime een prinsbisdom, en een nederig kapelletje kan dan moeilijk als hoofdkerk dienst doen. Er heeft bovendien een bisdom Eupen-Malmédy bestaan, van 1921 tot 1925, en toen werd de kerk tot kathedraal verheven, en sindsdien heeft ze de titel behouden. De kathedraal is een 18de-eeuws classicistisch gebouw, imposant van buiten, en stijlvol van binnen: het doet wat aan de kerk van Grimbergen denken, die overigens uit die zelfde periode dateert.

In en in de buurt van beide kerken valt ons de vriendelijkheid van de mensen op: als je bedankt voor een opengehouden deur klinkt steevast 'Je vous en prie', en dat is nog iets anders dan 'graag gedaan' of 'you're welcome'. 'Prier' is bidden, maar in archaische of formele taal betekent het ook 'noden, inviteren', en van die betekenis komt de uitdrukking natuurlijk vandaan. Er zit een mentaliteit van respect en een beetje plechtstatigheid bij, van savoir vivre. Zoals bij 'Prego' in het Italiaans. Het heeft wel iets.

Nog zoiets: op ons terrasje aan de koffie merkte ik dat ik mijn wandelstok niet bij me had. Die had in de Rue Chemin-Rue tegen de auto laten staan, zoals bleek toen we er anderhalf uur later terugkwamen: les Malmédiens houden niet van wandelstokken, of ze laten ze staan, want iemand heeft iets voor hem zeer nuttigs achtergelaten. Die wandelstok bewaakte dus zichzelf. Misschien gebeurt dat overal, maar toch ook in Malmédy.

De grote markt heet hier 'Place Albert Ier', behoorlijk bevlagd en met een obelisk die op de top de vlag van Malmédy zelf draagt: zwart, groen, geel, de kleuren van Jamaica, maar zonder kruis of driehoek, en zonder Usain Bolt: het leven verloopt hier trager, wijzer zijn de mensen hier.

En je kunt er op het terras van "Le Scotch Inn' met 'une malmédienne', bruin of blond, de dag afsluiten. Wij hebben een bruine genomen, de blonde waren niet meer voorradig. Die bruine smaakte een beetje stoutachtig: best te doen, zoals heel Malmédy trouwens.

De dag is me nogal meegevallen: twintig jaar geleden of daaromtrent heeft mij dochter Noortje een mooie steen uit de Warche mee naar huis genomen, ik hem hem gevernist, hij heeft ooit nog in een aquarium gelegen, sierstuk voor de visjes, en na de uitstap heb ik die steen opnieuw opgedoken, en opnieuw gevernist. En nu ligt hij op een tafeltje weer te prijken en nederig te pralen: Malmédy hoeft niet te blijven trekken, het ligt gewoon in huis.

vrijdag 15 augustus 2008

Voeren


Het Steenboskapelletje: Romeinse bouwmaterialen


Vakwerkschuur in restauratie


Huis uit 1742 en achttiende-eeuwse kapel


Antwerpse schone aan de rand van het vaderland

Net een week geleden - op de achtste augustus - hebben we met een aantal vrienden een uitstap naar Voeren gemaakt, de Voer, de Voerstreek: namen genoeg voor dit stukje Vlaanderen waar ooit zo veel om te doen was en waarvan de carroussel niet tot algehele vreugde van de kindertjes en de Belgische politici - bien étonnés de se trouver ensemble - menig rondje gedraaid heeft. De gemeente Voeren doet ondertussen wel echt Belgisch aan: pas sinds 1963 horen de zes Voerdorpen bij Vlaanderen, bij Limburg, zonder dat het een rechtstreekse verbinding heeft met die provincie. Het is een voorbeeld van Belgische wafelijzerpolitiek, met in dit geval het verlies voor Vlaanderen. Want ook in '63 gingen Komen-Moeskroen naar Henegouwen, met veel meer inwoners dan Voeren met zijn minder dan 4.000 ingezetenen. José Hapart heeft nog ontroerende gevechten geleverd voor een 'Retour à Liège', en toen dat niet lukte is hij maar verhuisd en voorzitter van het Waalse parlement geworden. Populairste Waalse politicus was hij in zijn heetste dagen, en uit hoofde van zijn tegenwoordige functie: een baas is hij gebleven, maar geen crack in het Nederlands. Nu is Voeren een faciliteitengemeente met een beschermde Franstalige minderheid. Frans is dus nog aanwezig in het straatbeeld, en op een vrachtwagen met Franse tekst kon ik de naam 'Snoek' lezen, dezelfde naam als die van de man die vanuit zijn voordeur op Vlaamse betogers geschoten heeft, zo vele jaren terug. Maar nu heerst alom rust.

Voeren doet dus zeer Belgisch aan, zei ik. Niet zozeer door Nederlands en minder Frans naast elkaar, maar door het uitzicht van de omgeving. Het deed me nogal aan de Ardennen denken: niet zo hoog en groot als Malmédy en omliggende, maar toch behoorlijk heuvelachtig. Nieuwe huizen zijn en worden opgetrokken in een stijl die je overal in Vlaanderen vindt, de oudere gebouwen en huizen doen zeer Ardens aan: nogal eens in natuursteen, en de vensters zijn afgelijst met arduin, zoals dat in de Ardennen de overheersende gewoonte is. Ook Ardens: de kruisbeelden naast de wegen, die je vrij vaak ziet opduiken. Er is ook opmerkelijke Duitse invloed in de vele vakwerkhuizen en -schuren, die overigens vaak gerestaureerd worden. Die invloed is normaal: Voeren ligt vlak in het midden van de driehoek die gevormd wordt door de steden Luik, Aken en Maastricht, die drie zijn allemaal dichtbij.

We gingen er wandelen natuurlijk: panorama's veranderen constant, je loopt over holle wegen die een beschermend en omvattend gevoel geven. In de Kempen zien je en voel je dat niet, daar is alles open en weids, als er geen bossen en bomen in de weg staan. Holle wegen vind je in de Kempen niet vaak, laat Kasterlee hier en daar een zeldzame uitzondering zijn. In een gehucht van 's Gravenvoeren, Schoppen heet het, stoten we op het Steenboskapelletje, gebouwd met onder andere de opgegraven resten van een Romeinse villa, hier ontdekt in 1846. In het gebouwtje is in ieder geval een laag platte stenen te zien, de tegels die de Romeinen overal gebruikten. Overigens: kapelletjes staan er hier ook behoorlijk wat.

We doen eventjes een terrasje op het binnenhof van een vierkantshoeve - ook onbekend in de Kempen - en eten eventjes verder met veel smaak het streekprodukt par excellence: forel. Op het einde van de dag drinken we in de 'Veurzerbron' nog de lokale likeur: hoe die weer heette? Hij wordt in ieder geval op een handige plateau geserveerd. We zitten daar onder een afdak: we konden het dus laten regenen. Bij 'Moeder de Gans' overkomt dat geluk ons nog eens: het weer in Voeren was ook zeer Belgisch.

De Voerstreek ligt niet echt dichtbij, maar ze is zeker de moeite waard. Als rolstoelgebruiker kun je je er laten voeren. Dat is ook meegenomen natuurlijk.

dinsdag 22 juli 2008

MalméDay


Feu d'artifice 2007


Parcours accidenté: la boue de 2007



De lelijke kerk

Wil je iets aan de Belgische nationale feestdag hebben, dan moet je naar Wallonië. In Turnhout loopt daar niemand echt warm voor, evenmin als voor 11 juli: de Guldensporenslag en Hendrik Conscience zijn hier allebei ook veel te lang geleden. Trouwens: de eedaflegging van Leopold I is net zo goed volmaakt voltooid verleden tijd. Dus ik met mijn drie dochters naar Malmédy, voor een ontspannen wandeling, de rommelmarkt, een etentje en laat op de avond het vuurwerk. Een vol programma, nadien een wel bestede dag.

Vlak voor Malmédy, we zijn nauwelijks de autoweg afgereden, begint het te druppelen, hoewel ik mordicus weiger dat regen te noemen. We vinden vrij vlot een parkeerplaats, en, moet ik toegeven, het druppelen is echt regenen geworden. Maar dat zal de pret niet drukken. We eten, met warme choco en cappuccino, onder de luifel van een restaurant onze home made smoskens op, en slenteren naar de rommelmarkt, Place de Rome. Versgebakken ambachtelijke kitsch in alle soorten en maten, maar ook een kraam met allerlei soorten zeep. Je kunt er allerlei soorten 'savon de Marseille' krijgen: lavendel in twee soorten, jasmijn, verveine (dat is ijzerkruid), mimosa, magnolia, zeep met algen. Met zijn vieren laten wij ons verlangen naar welriekende lichaamshygiëne met ons op de loop gaan, en we kopen 13 stukken, anderhalve euro vanaf een aankoop van 10 stukken, € 19.50 voor maanden gezond fysiek welbehagen. We struinen heel het stadje door, heel de rommelmarkt met andere woorden, en we stellen vast wat we al van de rommelmarkt aan de Warande wisten: je vindt er voor 99 % rommel, en voor dat andere procentje heb ik geen geduld. De oude meubeltjes zien er soms iets anders uit dan in Turnhout, de boeken zijn hoofdzakelijk in het Frans, Duits is ook redelijk vertegenwoordigd, maar de regen is kil en de temperatuur erg laag, voor de tijd van het jaar, zoals de weerlui er dan beschuldigend bij zeggen. Wij belanden weer op de Place de Rome, doen een terrasje, besluiten zelfs niet eventjes naar Ferme Libert te rijden hadden ons eerder al afgevraagd of er met zo'n druilerig weer überhaupt vuurwerk zou zijn, vinden dat we toch niet van half vier tot half elf kunnen wachten, en beslissen, ter voorkoming van permanente verkleuming van ons vieren, terug naar Turnhout te rijden.

Bompa Dierckx placht te zeggen dat Malmédy het pispotje van België was, maar vandaag was het beter georganiseerd: fête nationale was drache nationale, gelijk voor Walen, Vlamingen en Brusselaars: la pluie fait la force et l'union, maar vanuit politiek standpunt moet je dat tegenwoordig gezever noemen.

Tenslotte: ons etentje. In Turnhout, in het Stadscafé, waar je vanop de eerste verdieping een mooi zicht hebt op de Sint-Pieterskerk. Die wordt prompt door een van mijn afstammelingen als lelijk bestempeld: dat is permanente tegenslag, regen duurt maar een dag, maar deze zomer al veel dagen na elkaar. But you can't win them all. En zoals ik al zei: it was Malméday.

Mais l'atmosphère parmis nous quatre n'etait pas mal du tout: ik hoop in augustus nog eens naar Malmédy te gaan.

zondag 13 juli 2008

Assisi: la Porta San Giacomo


Porta San Giacomo: voorzijde


De afgrond vanaf de Porta


Porta San Giacomo: achterzijde



Een zeer aangename manier om Assisi binnen te komen is langs de Porta San Giacomo: ze ligt vrij hoog, en van daar af heb je een prachtig panorama van het land dat zich onder Assisi uitstrekt. Maar je zit ook hoger dan de basiliek van San Francesco, die je op een paar honderd meter afstand ziet liggen. Rolstoel duwen wordt hier wel rolstoel tegenhouden, maar ik kan een handje toesteken door rechtstreeks op de wielen te remmen. Zo komen we kalmpjes aan bij de basiliek, of liever bij de 'Piazza superiore di San Francesco', een mooie met gras begroeide esplanade, waar een lage haag van kleine struikjes het woord 'Pax' vormt, en waar een beeld van Franciscus te paard staat, hem voorstellende toen hij beroerd en berooid uit de oorlog met Perugia terugkwam, ook al na een leven van losbandigheid en alles behalve geestelijke bevrediging.

Die 'porta' zelf dateert uit het begin van de veertiende eeuw (1316), toen de stadsmuren vergroot en versterkt werden. De oude stadsmuren gaan terug tot de Romeinse tijd: tussen 200 en 50 v.C. werden ze toen al aangelegd. 'Asisium', zoals de plaats toen heette, was destijds een rijke en bloeiende gemeenschap, toen onder de Romeinen, maar eerder onder de Etrusken, en nog vroeger waren de ingezetenen Umbriërs, een dan spreken we over de periode 1600-1000 v.C. Die Etrusken werden door de Romeinen 'Tusci' genoemd: vandaar de naam 'Toscane'.

De meeste steden in dit gebied hebben een zeer oude oorsprong: zo bij voorbeeld Orvieto, Perugia, Cortona, Vulci en Volterra, allemaal belangrijke Etruskische centra. De geschiedenis is daar zeer vroeg begonnen, in Midden-Italië.

zaterdag 12 juli 2008

Assisi - Turnhout





Naar huis vandaag, om te beginnen van Assisi naar Forli', maar via Rimini. Noortje laat zich verleiden door de massa's klaprozen rond Bastia Umbra, en maakt foto's.Tegen de middag zijn we aan de Adriatische kust, en ik wil Noortje Rimini even laten zien. We komen toevallig Hotel Bengasi tegen, en gewild Hotel Nouveau, en pleisteren onze vrije uren op en in de buurt van het strand. Dat is al veel drukker geworden dan twaalf dagen geleden: de parasols hebben er al bezit van genomen, er zijn al wat zwemmers, de echt sportieve doen aan kitesurfen, en de zon schijnt.

We eten en drinken iets in de warmte, ik vraag wat een 'frullato' is, waarop de ober zeer gevat, 'Bè, un frullato è un frullato'. We wagen het toch en we krijgen ieder een milkshake, aardbeiensmaak. We hadden het slechter kunnen treffen.

In Forli' leveren we onze Picanto af, schepen zonder moeilijkheden in, en landen veilig in Charleroi. Daar staat Jasper met mijn autootje ons al te wachten, en via Antwerpen zijn we zo in Turnhout.

Twaalf dagen Italië zitten erop, eerst vijf dagen met de cursisten (schoolreis?), dan een week met Noortje. Zalig was het, het eerste, maar zeker ook het tweede deel van de reis. Ik heb ongelooflijk veel gezien, veel geleerd, Italiaans gesproken, het land geproefd en van dat alles genoten. Noortje heeft me geduwd waar ze kon, ik heb gestapt waar het nodig was, de sfeer was altijd opgeruimd en opgewekt, we hebben behoorlijk wat gelachen: ik prijs me gelukkig dat mijn kinderen reizen voor me mogelijk en haalbaar maken: verleden jaar naar Egypte, dit jaar Umbrië. Daarbij nog: de mensen van onze bed & breakfast waren zeer vriendelijk. Wat mij betreft: een herhaling dringt zich op, ik zou zo teruggaan. Maar dan niet zo veel kerken, zegt Noortje. Siena in 2009? Ik zou er niet over nadenken.

En alles op blog zetten heeft zijn voordelen. Het kost wel een aantal uren moeite, je moet om te beginnen op reis al per dag notities maken, maar het loont de moeite. Schrijvend beleef je je reis opnieuw, je behoedt herinneringen voor vervagen, je diept allerlei dingen uit, je beleeft meer dan dubbel plezier. Gedeelde vreugde is dubbele vreugde, maar als je die nog eens blogt heb je 2 x 2 x 2.

woensdag 9 juli 2008

Orvieto: de tetramorf


De engel: Mattheüs


De leeuw: Marcus


De adelaar: Johannes


De stier: Lucas


Zeer opvallend aan Italiaanse kerken is de uitbeelding van de tetramorf, de symbolen van de vier evangelisten: je vindt ze op bijna elke façade. Je wilt bijgevolg ook wel weten waar die symbolen vandaan komen, en waar ze voor staan, welke betekenis ze hebben.

De vier evangeliën worden voor het eerst vermeld in de tweede eeuw door de Heilige Irenaeus van Lyon, bisschop in die stad, en zijn geschrift 'Adversus Haereses' (Tegen de ketters). Toch gaan de symbolen al terug op hoofdstuk I van Ezechiël, die in zijn 'oproepingsvisoen' vier levende wezens ziet, over wie hij zegt: 'En wat hun aangezichten betreft, die geleken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een mens en dat van een leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht van een arend. Hun vleugels waren naar boven uitgespreid; ieder had er twee die met elkaar verbonden waren; en twee bedekten hun lichaam'. (Ezech., 1 : 10-11).

Johannes vertelt iets gelijkaardigs in de Apocalyps, 4 : 6-8 (Openbaring): '... en midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had het gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige die was en die is en die komt'. Het gaat hier niet meer om vier levende vormen, maar om vier verschillende gevleugelde schepsels: mens, stier, leeuw en arend. Irenaeus geeft in de tweede eeuw al een interpretatie van het beeld, die door de kerk is overgenomen. Bij Matteüs hoort de (gevleugelde) mens, d.w.z. de engel, omdat zijn evangelie het menszijn van Christus (de Mensenzoon) het meest op de voorgrond brengt. Marcus wordt voorgesteld als de leeuw omdat hij de kracht, de grootsheid en de majesteit van Christus het meest benadrukt, en omdat Marcus een tijd in de woestijn verbleef en de wilde dieren hem dienden. Lucas en stier horen samen, omdat zijn evangelie begint met het offer van de priester Zacharias. Het symbool van Johannes is de adelaar, omdat zijn evangelie theologisch het hoogst grijpt, en omdat de adelaar het enige onder de levende wezens is die naar de zon kan kijken zonder dat hij verblind wordt, hij de hemel zien, het absolute, God dus. Zijn evangelie begint dan ook met: 'In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God'.

Maar de symboliek is nog niet afgelopen: de mens (engel) van Mattheüs staat voor de menswording van Christus, de stier van Lucas voor zijn ultieme offer, de leeuw van Marcus voor de verrijzenis, de adelaar van Johannes voor de hemelvaart. De oudste afbeeldingen van de tetramorf gaan terug tot vroeg in de vijfde eeuw: 420 om precies te zijn, in een evangeliarium dat bewaard wordt in de kathedraal van Milaan.

De tetramorf zal voor de middeleeuwer dezelfde functie gehad hebben als de mozaïeken:
de gezichten van de evangelisten waren onbekend, dus konden symbolen volstaan. Of de mensen toen alle symboliek doorgrondden, is weer een andere zaak: voor de clerus was het genoeg dat ze de waarheid van de evangeliën aanvaardden, en dat ze er voortdurend mee geconfronteerd werden, ook al konden ze niet lezen. Het katholieke Woord liet denken niet echt toe. Wat dat betreft konden de pausen en kardinalen gerust zijn.


Waar ik mijn 'waarheid' gehaald heb:

http://wapedia.mobi/it/Evangelista
http://arteefede.com/articoli/articolo.php?file=TETRAMORFO.htm

Orvieto


Tenhemelopneming van Maria


De geboorte


Christus gedoopt in de Jordaan


Cascata delle Marmore

Op onze voorlaatste dag laat het weer het alweer afweten: Orvieto is grijs en fris, regen dreigt. Ik ben gekomen voor de Duomo, de gotische kathedraal: de voorgevel is prachtig, met zijn mozaIeken en de bas-reliëfs, en daarbij nog de tetramorf, de vier beelden die de symbolen van de evangelisten voorstellen. Wat de mozaïeken betreft: een stelt de tenhemelopneming van Maria voor - vliegende engelen ondersteunen haar - terwijl rechts boven haar Christus de kooplui uit de tempel verjaagt en links Sint Pieter met opgeheven rechterarm een aantal heiligen de weg naar de hemel wijst, in zijn linkerhand twee zware sleutels stevig vasthoudend. Een tweede toont de geboorte van Christus, in een middeleeuwse kamer, helemaal geen stal. Links boven slaat God de Vader het tafereel welgevallig gade, rechts een beeld van de verheerlijkte Maria, die naast God de Vader het gebeuren beneden haar bekijkt: daar is ze dan weer de moeder van Gods zoon. Maar er was nog plaats voor een derde: Jezus' doop in de Jordaan door Johannes de Doper, terwijl links een rechts boven de Boodschap aan Maria wordt uitgebeeld. Die mozaïeken zijn prachtig van kleur, mooi van tekening, een lust voor het oog. En voor de middeleeuwer uitermate aanschouwelijk onderwijs. We mogen rustig aannemen dat de overgrote meerderheid van de mensen/kerkgangers ongeletterd was, maar de waarheden en de wonderen waar het over ging, zagen ze telkens opnieuw met eigen ogen; ook het mysterie van meer dan een goddelijke persoon werd concreet en bij wijze van spreken tastbaar voorgesteld. Deze mozaïeken en wat ze voorstellen doen mij sterk denken aan 'La tapisserie de la reine Mathilde' uit Bayeux in Normandië, het verslag van de landing in Hastings in 1066, dat met naald en draad geschiedenis vertelt. Van dat tapijt wordt nogal eens eerder oneerbiedig gezegd het het het eerste westerse stripverhaal is. De mozaïeken van Orvieto hebben ongeveer dezelfde functie: als de mensen niet via lectuur van het woord kunnen genieten, geef ze dan het beeld, dat is makkelijker voor ze. En zullen wij in 2008 daar de staf over breken, wij post-modernelingen met onze beeldcultuur? Wel integendeel. Van het beeld is het Westen naar het woord gegaan, niet naar het Woord. En woorden nodigen uit, geven ruimte tot denken, beelden vullen meestal alles in, de kijker hoeft niets te verbeelden, dat heeft de maker al voor hem gedaan.

De voorgevel van de kathedraal van Siena lijkt mij veel minder interessant, maar het interieur van de Duomo van Orvieto valt dan wel tegen: witte en zwarte banden wisselen elkaar af zoals in Siena, maar de kerk is niet echt licht. Daarbij komt nog dat de fut en de pit er bij ons wat uit zijn: het weer speelt een rol, en Noortje heeft al wel genoeg kerken gezien. Ze noemt Orvieto een bomma-stad: blits en flitsend
is het hier inderdaad niet.

Via Terni rijden naar 'Cascate delle Marmore', daarbij zo'n tien kilometer over het grondgebied van de regione Lazio rijdend: toch laten we Rome links liggen. De waterval stort zich in een paar etappes 165 meter dieper. Het water van het riviertje de Velino wordt gebruikt om hydraulische stroom op te wekken, en daardoor werkt de waterval slechts op bepaalde tijdstippen. Vandaag is dat van vier tot vijf. In het 'belvedere superiore' mogen we gratis binnen, want wat kun je hier met een rolstoel komen uitrichten, moet de ticketbeambte gedacht hebben. Wij picknicken toch boven, dalen dan af - met de auto - naar het 'belvedere inferiore', drinken wachtend op vier uur en de waterval in volle werking een wijntje, en maken het dan echt mee: eerst langzaam, dan sterker groeit de neerstortende stroom, het water verstuift tot nevelwolken, toenemend gedruis en geraas maken de verplaatsing van forse watermassa's duidelijk. Het is een zeer indrukwekkend schouwspel, ook voor kinderen van de lagere school: die zijn hier met een aantal bussen op schoolreis. Voor de volledigheid: de waterval is niet echt een natuurverschijnsel: hij kwam al in de derde eeuw voor Christus tot stand, op last van een consul die vreesde voor een overstroming van de vlakte van Rieti.

Onze fut is er zo weer terug:we hebben echt iets meegemaakt, zien gebeuren tenminste. In Bastia rusten we uit in onze 'bed & breakfast'. We gaan voor de laatste keer in Santa Maria degli Angeli eten, deze keer in een trattoria waar ze geen pizza serveren. Als nagerecht trakteren we onszelf op nog een Bailey's, woord dat de plaatselijke cameriera uitspreekt zoals een Turnhoutenaar 'bijles' zo zeggen. Baailes: thuis komt kennelijk dichterbij.