zondag 24 februari 2008

Lucian Freud in Den Haag





Van Lucian Freud, een kleinzoon van de bekende Sigmund, loopt op dit ogenblik een retrospectieve in het Gemeentemuseum in Den Haag. Hij wordt tot de grootste nog levende schilders gerekend: ik had in dat verband zijn naam wel al gehoord, maar nog geen enkel werk van hem gezien, tenzij een reproductie in een spaarzaam krantenartikel. Maar Jan van Duppen geeft mij de kans om hem in Nederland te gaan bekijken, en weg zijn we.

Je komt binnen in het lichte gebouw van Berlage, de man van de beurs in Amsterdam, passeert een beeld van Panamarenko, en gaat de tentoonstelling binnen. Een eerste doek, waar je nog een beetje van afstaat en nog niet precies ziet wat erop staat, doet me denken aan Spilliaert: ik zie een typische brandende lantaarn in de nacht. Het is een detail van het schilderij, maar de associatie tekent wel een sfeer die de hele tentoonstelling kenmerkt: een feest van spattende kleurenpracht werd het niet.

'Een meisje met rozen' (1947-48) doet me denken aan de stijl van le douanier Rousseau, maar de sfeer is onheilspellender, de kleuren vooral beige en bruin, haar jurk glanzend fluweel, donkergrijs. Het meisje houdt een roos, de stengel ervan althans omklemd met haar rechterhand: ze moet de doornen duidelijk voelen. Op haar schoot ligt een klein eindje stengel met een roos aan, maar gebroken alleszins. Ze heeft ogen als de vele vrouwen van Paul Delvaux, ze kijkt angstig voor zich uit. Vrolijk is Freud niet. Dat merk ik ook in de vele mannenportretten: 'Man met geruite pet', (1986) lijkt een working-class hero, de tijd en het leven hebben hun sporen op zijn doorgroefde gezicht achtergelaten: moe en droef kijkt de man omlaag. Bij 'David Hockney' (2002) dezelfde sfeer, maar de man kijkt de toeschouwer doordringend en naar mededogen trachtend aan. Ook bij een 'Rokende man', (1986-87) hetzelfde effect: nu gaat het om een well-to-do burger, in pak, met hemd en stropdas, hij lurkt zonder veel verdere ambities en pretenties aan zijn pijp, ook tot stilte gedwongen door het leven. In de catalogus staat onde een melancholisch 'Hoofd van een jongen' (1956) een citaat van Baudelaire: 'Een mooi mannenhoofd ... (moet) soms soms ook (iets) van het mysterieuze (in zich hebben), een van de boeiendste kenmerken van schoonheid, en ten slotte (waarmee ik durf te erkennen hoe modern ik me in esthetisch opzicht voel), van Tegenspoed. (Journaux intimes, 1887). Deze uitspraak kan de portretten van Freud perfect illustreren. Dat vind ik ook in 'De familie Pearce' ( 1998): man, vrouw, grote zoon, babyzoontje op vaders schoot. De drie volwassenen kijken allemaal als van de hand Gods, d.w.z. des levens geslagen, de baby kijkt ietwat open, met een verwrongn glimlach de toeschouwer aan.

'Niets verhullende naakten' is de titel van een Nederlands krantenartikel: dat is inderdaad zo, maar dat geldt net zo goed voor de portretten van mannen vrouwen of kinderen. De visie van Freud is tenminste consistent. Maar de naakten dus: ze zijn niet erotiserend, ik zou welhaast zeggen: integendeel. In 'Naaktportret in een rode stoel' (1999) trekt natuurlijk de vrouwelijke naaktheid de aandacht: die is zeer nadrukkelijk aanwezig, en geeft de vrouw inderdaad volledig bloot, maar dat blootgeven zit zeker net zo goed in haar onverschillige, weer pretentieloze blik naar boven. Een monumentaal naakt ( 3 meter hoog) is 'Leigh onder bovenlicht' (1994): de man, met een halve erectie, torent boven de toeschouwer uit, zoals de 'David' van Michelangelo in Florence, die dan nog op een sokkel staat, en de toeschouwer niet aankijkt, bewust van de ideale (verheven) schoonheid die hij is. 'Leigh onder bovenlicht' kijkt wel naar de toeschouwer, sans gêne, een beetje uitdagend, zo van 'Zijn jullie perfect soms?' Die wereld krijg je bij Freud niet, maar hij wordt er zeker niet onmenselijker door. Het is allemaal wel zeer confronterend, maar niet gelogen: Freud toont ons 'la condition humaine'.

De natuur is er ook: 'De tuin van de schilder' (2005-06) deed mij onmiddellijk denken aan een plek vlak bij of naast het Bels Lijntje, die ook wat dieper ligt. En wat geeft Freud: de kale takken van een dunne boom, bodembegroeiing en neerhangende bamboe, en achter dat wat verwaarloosde stuk tuin een oude zitbank. In 'Twee planten' (1977-80) dezelfde welige bodembegroeiing, en de bladeren van lelietjes-van-dalen, weer dicht bij de grond, aards als het ware. Echt dus.

Op de omslag van de catlogus staat een 'Vrouw met gesloten ogen' (2002),'geloken' heette het poëtisch op de tentoonstelling. Zij kijkt alleen in zichzelf, glimlacht flauw: het enige beeld dat de catalogus verkoopbaar maakte? In '97 heb ik eens een tentoonstelling van Paul Delvaux bezocht, in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Ik herinner mij dat ik na anderhalf uur mismoedig en triest werd. Zo troosteloos veel pijn deed de wereld van Delvaux mij. Dat gevoel had ik gisteren na minder dan een uur. Lucian Freud is een zeer indrukwekkend schilder, zoveel mag duidelijk zijn. Freud is prachtig zoals Gustav Mahler (tijdgenoot van zijn grootvader)
prachtig is: zijn muziek werkt zeer sterk op de toehoorder in, maar na anderhalf uur is het voor mij genoeg. Dat is een kwestie van geestelijke hygiëne. Schoonheid is alles verdragen zijn geen synoniemen.

Marcel Broodthaers - De Mosselpot


Verleden zondag, 17 februari, heb ik een klein deel van de permanente tentoonstelling (moderne kunst) gezien in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten (Brussel, Regentschapstraat). Ook 'De Mosselpot' van Broodthaers, waar enkele jaren geleden nog zo veel om te doen geweest is, toen Bert Anciaux er € 400.000 voor neertelde, zodat het S.M.A.K. in Gent nu ook een exemplaar bezit. Zoveel geld, vraagt de goegemeente zich dan af, voor zo'n ordinair ding?

Banaal object? 't Is maar hoe je 't bekijkt. Ik heb hem dus gezien, de Pot, die van Brussel dan. Het is een baksteenrode pot met een eerder plat deksel, een van die goedkope geëmaillerde pannen die in de jaren '50 en '60 alom in gebruik waren. Helemaal geen gestroomlijnde zwarte pot met opbollend deksel, zoals je ze tegenwoordig overal aantreft, in deze tijd wanneer mosselen eten een geïndustrialiseerde hysterie is geworden: dat kan ook moeilijk, want Broodthaers is al in ' 76 gestorven. De inhoud van onze pot: een bijna toren, toch hoge stapel mosselschelpen: geen kok of kokkin zou dat klaarspelen zonder dat de de overvloed ineenzakt of uit elkaar valt. Wat meer is: al die schelpen zijn natuurlijk leeg: stank en bederf moeten helaas (?) vermeden worden. Je krijgt met andere woorden een volle pot leegheid. Ironie, zeg maar. Voorwerp van spot: de Belgische cultuur van zo ongeveer 40 jaar jaar terug. Een kritisch tijdsdocument, vind ik, dat met simpele middelen de boodschap overbrengt. Efficiënte metafoor, dat tenminste.Toch meer waard dan de mosselen van vandaag, Zeeuwse, jumbo's of andere variëteiten.

Ze zijn wel niet zo lekker, dat moet ik de goegemeente toegeven, maar dat was kennelijk ook niet de bedoeling.

donderdag 21 februari 2008

Szymborska


De Poolse dichteres Wislawa Szymborska en haar werk liggen me na aan het hart; ik heb haar in 1997 leren kennen, een jaar nadat ze de Nobelprijs literatuur gewonnen had. Sindsdien heb ik behoorlijk wat werk van haar gekocht en gelezen, ook haar laatste bundel, 'Dubbele punt', in het Nederlands verschenen in 2007, in het Pools in 2005. Overigens eindigt die bundel, en het laatste gedicht erin met een dubbele punt: er komt allicht nog van alles, uitleg, verklaring, gebeurtenissen, andere belangrijke dingen, het leven gaat verder.

Uit deze bundel dit gedicht:


De beleefdheid van de blinden


Een dichter leest gedichten voor aan blinden.
Hij had niet gedacht dat dat zo moeilijk zou zijn.
Zijn stem trilt.
Zijn handen trillen.

Hij heeft het gevoel dat elke zin
hier wordt getoetst aan het duister.
Hij zal het nu zelf moeten doen,
zonder licht en kleuren.

Een hachelijk avontuur
voor de sterren in zijn gedichten,
het morgenrood, de regenboog, de wolken, de neons, de maan,
voor de vis tot nog toe zo zilver onder water
en de havik zo stil, hoog aan de hemel.

Hij leest - want het is al te laat om niet te lezen -
over een jongen in een geel jasje op een groene weide,
over de telbare rode daken in het dal,
over de bewegende rugnummers op de shirts van de spelers
en de naakte onbekende in de deuropening.

Hij zou ze willen verzwijgen - hoewel dat niet kan -
al die heiligen aan het gewelf van de kathedraal,
dat afscheidsgebaar vanuit het coupéraam
dat glaasje van de microscoop en de fonkeling in de ring
en de beeldschermen en de spiegels en het album met gezichten.

Maar groot is de beleefdheid van de blinden,
groot hun begrip en onbaatzuchtigheid.
Ze luisteren, glimlachen en klappen.

Een van hen komt zelfs naar voren
met een verkeerd om geopend boek
en vraagt een voor hem onzichtbare handtekening.

dinsdag 19 februari 2008

Ontmoeting met mezelf - II

Ik ben dus op ms-reis naar Egypte geweest, en het verslag daarvan maken viel mij quasi automatisch toe. Ik leef graag met het woord, en de afscheidsspeech was net zo goed van mijn hand en kwam uit mijn mond: als ik ergens in een groep van 20 of meer mensen zit, vind ik dat ik ten slotte iets moet schrijven en uitspreken, zonder kan het, of ik, niet. Dat verslag verschijnt dan in het tijdschrift van de ms-liga 'De Sleutel', en een week later komt een dame van de liga mij vragen, voorstellen of ik me niet wil engageren voor de organisatie: verslagen van ms-evenementen maken, pas gediagnosticeerde ms-patiënten begeleiden (daar zou ik cursus voor krijgen), en leesmarathons in de scholen van de Noorderkempen opstarten en in leven houden. Ja, zeg ik, zo erg heb ik de ziekte niet, dat kan ik wel.

28 januari: vergadering in Antwerpen, over de leesmarathons wordt een en ander toegelicht, in de krokusvakantie rijd ik naar een bevriend onderwijzersechtpaar in Deurne wnat ik ben het publiek van de basisscholen niet gewend, en in de week daarop begin ik spoorslags scholen te contacteren, eerst natuurlijk mijn vroegere school: het hemd is nader dan de rok. Ik merk dat ik na een uur bellen moe ben, ik maak afspraken, zie dat mijn dagen behoorlijk vol geraken, koop een agenda om het allemaal uit elkaar te houden, ben vrijdag behoorlijk moe. Bovendien heb ik die week nauwelijks gelezen of iets voor Italiaans gedaan. Zaterdag voel ik me best stressy: hoe ga ik dat allemaal voor elkaar krijgen zonder mijn leven aan te passen en mijn bezigheden, die ik zinvol vind, op een laag pitje te zetten. Zenuwen spelen op. Ik realiseer me dat het het een of het ander is, mijn leven aanpassen wil ik niet, en stress en gejaagdheid zijn slecht voor mijn gezondheid. Besluit: dan maar geen leesmarathons. Ik verstuur een paar brieven en bel vandaag met de dame die mij kwam verzoeken. Ik excuseer mij nadrukkelijk, maar ik zou liegen als ik zeg dat ik me niet opgelucht voel. Want ik was over mijn grenzen gegaan, er meer dan tegenaan gebotst. Maar dan toch op tijd de voor mij juiste conclusies getrokken.

Eind goed, al goed. Ik moet dringend niet zo veel mijn best willen doen. Naderhand komt voor anderen dan de ontgoocheling, en daar kopen ze ook niets voor.

Ik lees op dit ogenblik 'Zie: liefde' van David Grossman. De titel alleen al! Zware dobber, maar zeer goed: godweet wat leer ik niet van?

maandag 18 februari 2008

Ontmoeting met mezelf




Ga ik gisteren met mijn zoon Jasper naar de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, in Brussel, in de Regentsschapstraat. Veel te mooi weer om in een museum onder te duiken, maar februari moet maar niet zo eigenzinnig zijn.

Na een tijdje op de tweede verdieping beland, voor 'Oude Kunst', dat wil zeggen Middeleeuwen, Renaissance, 17de eeuw. Stoten we onverwacht op een portret van 'Antoon van Bourgondië met de Orde van het Gulden vlies', van Rogier van der Weyden, vermoedelijk uit 1463. Ik blij: ik heet niet voor niets Toon van Bourgognie! Mijn eeuwenoude bijna naamgenoot, vereeeuwigd door een topkunstenaar van zijn tijd. Ik in feite onterecht blij: wat bindt mij met deze Bourgondiër, afgezien van mijn naam? Bijna niets, maar toch ook veel. Ik wist wel van zijn bestaan af, maar niet van het schilderij dat zijn beeltenis weergeeft. Hij is bekend als de Groot-bastaard van Bourgondië, een titel waarvoor men hem beneed, hij was de tweede (bastaard)zoon van Filips de Goede en zijn maîtresse Jeanne de Presle de Lizy, was zeer goede maatjes met zijn halfbroer, de legitieme Bourgondiër Karel de Stoute, Charles le Téméraire, in examens door humaniorastudenten wel eens niet helemaal correct als Karel de Timmeraar bestempeld, maar dat kan de pret niet drukken want, hoe dan ook, die Antoon was iemand in zijn tijd (1421-1504).

Het schilderij is een soort van staatsieportret: Antoon was ten slotte een van de 29 leden van de Orde van het Gulden Vlies toentertijd, en zoals gezegd, geen kleine jongen. Hij kijkt eerder open en zelfbewust voor zich uit, de prille veertiger met de sensuele lippen, heeft de keten van het Gulden Vlies om, met als hanger dat aan weerszijden doorhangende schaap, en houdt met enige trots een pijl in de hand, mogelijk een verwijzing naar zijn jaar als 'boogschutterskoning', in 1463, toen hij de wedstrijd van de Sint-Sebastiaansgilde in Brugge gewonnen had. Zowat de 'Diamond Games' van zijn tijd? In feite is het een proto-renaissance portret: hij houdt zijn handen niet in deemoedig gebed voor zijn borst, neen, hij houdt in zijn linkerhand het bewijs van zijn overwinning: dat heb ik bereikt, is de boodschap, ik en niemand anders, en ik kan me zo ook laten schilderen door de beste van mijn tijd. Kom daar maar eens achter.

Ik ben niet van zijn bloed, of van zijn statuur, ik ben niet eens een bastaard, laat staan een grote. Maar het blijft een leuke ontmoeting met mijn naamgenoot. In de lagere school - de 6de klas - kregen wij destijds al geschiedenis, namen en feiten vooral, maar ze gaven een geraamte van houvast voor de echte geschiedenis later op de middelbare school, en ik maakte er als voorlijke twaalfjarige een erezaak van de namen van de Bourgondische hertogelijke bestuurders uit het hoofd te kennen. Ik ken ze nog: Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië, de grootmoeder van Karel V, de man in wiens rijk de zon nooit onderging. De miserie overigens ook niet.

Met die Bourgondiërs heb ik altijd zowat gekoketteerd: in Brugge heb ik wel eens het graf van Maria van Bourgondië gezien, in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Dat is trouwens zeer recent blootgelegd. Van Maria, die ik familiair en oneerbiedig 'tante Marie' placht te noemen, geen spoor, maar het graf in de crypte van de kathedraal was de moeite waard.

Maar ik had het dus over Antoon. Hij en zijn twee zonen - hij heeft vijf kinderen gehad - vergaderden soms de Staten Generaal in Turnhout, de eerste troost der staten , maar dat was al eind 18de eeuw, en het waren toen andere staten. Turnhout werd in Antoons tijd - in de vijftiende eeuw - 'klein Brussel' genoemd. O Freude, o Wonne! Of: sic transit gloria mundi.

Ik wist wel dat Antoon af en toe op het Turnhoutse kasteel van de hertogen van Brabant verblijf hield, om zich aan de genoegens van de jacht over te geven onder andere: de warande van Turnhout was toen al alom bekend. En ik dacht dus - met mijn naam - dat onze familie afstamde van knechten en meiden van Antoon in dat kasteel. Had gekund, leek me zeer plausibel: zelfs de kleine Bourgondiër heeft aspiraties.

Tot ik me in 1974 overgaf aan stamboomonderzoek. Wat bleek? Mijn eerste voorvader is ene Jan de Fransman, die in 1705 met zijn vrouw - Hermans heette die - en zijn kinderen Pieter en Liesbeth in het dorp Woensel - nu een deel van Eindhoven - in de bevolkingsregisters terug te vinden is. In 1715 heette die Jan 'Jan van Bourgondië: hij had op die tien jaar genoeg Brabants geleerd om uit te leggen waar hij vandaan kwam. Niks geen knechten of meiden van het kasteel in Turnhout. Waarschijnlijk, mogelijk was Jan hier als lid van een huurlingenleger blijven hangen. Zijn zoon Pieter trouwt in 1720 in Turnhout, en hij heet in het parochieregister 'Petrus van Burgundia', zo schreef de plebaan hem toch in. Als we aannemen dat Petrus bij zijn huwelijk 20 tot 22 jaar oud was, is hij op het einde van de zeventiende eeuw geboren, en kan de geboorte van vader Jan zo rond 1675 gedateerd worden. Dit is allemaal zeer voorwaardelijk, natuurlijk.

Pred. 1:2: IJdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! In laatste instantie natuurlijk wel, maar ondertussen: mag ik even?

zaterdag 9 februari 2008

The child is father ...

Wat een aantal keren uit mijn verhaaltjes mag blijken:


My heart leaps up when I behold
A rainbow in the sky:
So was it when my life began;
So is it now I am a man;
So be it when I grow old,
Or let me die!
The Child is father of the Man;
I could wish my days to be
Bound each to each by natural piety.

William Wordsworth (1770-1850)

vrijdag 8 februari 2008

Nogmaals Cinquetti

Ik heb het pas nog gehad over Gigliola Cinquetti en het interview dat Bob Boon met haar had in Tienerklanken in '64. Op een gegeven moment vroeg hij haar wat haar naam betekende. 'Non significa niente,' zei zij. Kennelijk hadden wij toen op school pas naamkunde en persoonsnaamkunde gehad, want ik dacht meteen: 'Dat kan niet.' Elke naam betekent iets, ook al is die betekenis in de loop der tijden verloren gegaan.

En wat wil nu het geval? Twee dagen geleden zit ik de woordenschat van 'Non ho paura', voor te bereiden en op te zoeken, en ik stoot op het woord 'cinguettio', en ik denk: 'Het is niet waar'. In een prismawoordenboekje is het niet te vinden, dus ik sleur er 'Lo Zingarelli Minore' bij. 'Cinguettio' zegt de Italiaan, is een voortdurend 'cinguettare'. Een soort van cirkeldefinitie, zeg maar. Het werkwoord zelf betekent 'tsjilpen', maar bij uitbreiding 'stotteren, stamelen', of 'nederig, vanuit een onderworpen (lagere) positie over nietszeggende dingen kletsen'., erder kwezelachtig dus. Een g is natuurlijk geen q of k, maar die klanken wisselen nogal eens, het is gewoon het verschil tussen stemhebbend en stemloos. Denk aan 'geen' en 'kein' ('ekinos' in het Grieks), of aan 'queen/kween' en het alweer Griekse 'gunaika' (vrouw) wat ons de gynecoloog opgeleverd heeft. Overigens gingen de dames 50 jaar geleden in Turnhout nog naar de 'vrouwendoktoor'. Leuk ook het duo queen/kween: een vrouw die queen is kan moelijk nog hoger, een 'kween' - in mijn jeugd hoorde je dat woord nog wel eens, en in het Middelnederlands hebben ze het over een 'quene' - een kween dus is gewoon een 'trut'. Excusez le mot.

Maar we hebben het over 'Cinquetti': wie die naam draagt zou dus af kunnen stammen van een stotteraar of een zageman c.q. -vrouw. 'Tsjilper' vind ik onwaarschijnlijk. Beschaafd in het Nederlands kan het klinken als 'De Praetere'. Natuurlijk zei Gigliola dat haar naam niets betekende, en ze had ondertussen leren zingen: een hogere vorm van spreken.

Weer een geheim uit mijn jeugd ontsluierd. Ik zei het al: Italiaans is het alfa en het omega. Maar je kunt er ook gewoon geen jota van geloven. En ook: 'What's in a name?' zoals William S. relativeerde.


8 februari 2008

woensdag 6 februari 2008


Kinderszenen à la … (II)

Nou ja, Kinderszenen? Ik was toen nog geen 17 … dus ja, Kinderszenen. Je wist dan dat de wereld slecht is, en je was best tevreden met jezelf, en je zou veel verkeerds veranderen, en je vergat de dag van vandaag. Bijgevolg: laat ik maar beginnen met vandaag.

Het Eurovisiefestival ligt al jaren achter me, maar op dit ogenblik slorpt het mijn aandacht op, tenminste de voorselectie van eergisteren op de vrt, dat wil zeggen de uitslag van de televoting, en meer bepaald de winnaar: Ishtar met ‘O julissi na jalyni’. Zwaar aangestoken ben ik door dat lied.

Zoals in 1964, toen Gigliola Cinquetti het festival won, 16 jaar oud, met ‘Non ho l’età’: wat had je gedacht en verwacht met zo’n leeftijd? Maar ze veroverde stormenderhand Vlaanderen, dat vertederd aan de voeten van het meisje lag, dat 16 jaar was toen 16 echt nog 16 jaar was. Op een uitzending van ‘Tienerklanken’ vroeg Bob Boon, de toenmalige specialist voor de betere lichte muziek - hij trad voor die tv trouwens ook op met zijn ‘Bob Boon Singers’, hij was van meer markten thuis, deze Bob - wel, die Boon vroeg haar tijdens een interview of ze al verloofd was, ‘E’ fidanzata?’, waarop zij, pril maar spontaan een open goal binnentrappend, gevat antwoordde: ‘Non ho l’età’. Volkse, plots opwellende humor is de Vlaamse tv nooit vreemd geweest. En zij gaf haar liedje nog eens ‘ten gehore’, zoals dat toen in Algemeen Beschaafd Nederlands vanuit Brussel moest klinken. En mogelijk ook haar volgende song – canzone – ‘Il primo bacio che daro’. Kalverromantiek met overvloedig rijm. De gezongen onschuld kortom. Maar ze zette aan tot daden. Een paar dagen na haar overwinning kwam vader later dan anders van zijn werk. Zou er iets gebeurd zijn? Maar nee, was er iets gebeurd. Een half uur later stond hij daar: hij was bij de platenwinkel afgestapt en had ‘Non ho l”età’ gekocht, ‘want dat liedje zit nu al heel de dag in mijn hoofd’. En de vermoorde onschuld vloog terstond op de platenspeler. En ik zoog het grondig in me op: ‘per amarti, per uscire, sola con te’. ‘Non avrei nulla da dirti’ ging het onder andere verder, en ‘se tu vorrei, aspettarmi che venga quel giorno’ en dan dramatisch ‘ma ora no’. Zware droefenis bij de ragazzo allicht, maar ik kocht in de grote vakantie een Assimil Italiaans, en werkte vlijtig tachtig lessen door. Daarvoor had ik kennelijk wel de leeftijd, en voor dromen. In ’99 heb ik in een café ik Salerno voor een Italiaanse leraar Engels – zijn Italiaans was duidelijk beter verstaanbaar – het lied eens voorgezongen, waarop hij “Che memoria!’ slaakte. Nu nog blijkt hij gelijk te hebben.

Zo ook hebben vader en ik ooit ‘Zwei kleine Italiener’ van Conny Fröbes op de pick-up gelegd, herhaaldelijk opnieuw, om de tekst te achterhalen, en wat bleek: ‘die wollen nach Napoli, nach Tina und Marina, die warten schon lang auf sie’. Maar dat telt eigenlijk niet, dat was geen festivallied. Later heb ik Johnny Logan horen kwelen ‘What’s another beer, for a man who’s always as drunk as a lord’, maar dat terzijde. Het betere lichte lied: vaarwel.

Tot gisteren dus. Ik was te vroeg voor het voetbal op ‘één’, val in de televoting van een ‘voorronde voor Belgrado’, zoals dat turbo klinkt, en zie en hoor fragmentjes van de vijf songs. Veel lawaai, botte beats en drums – hard meppen, dan horen ze het zeker – teksten in het Engels – dan horen ze de fouten niet – en met een zeer hoog flutgehalte, Tania Dexters supper seksie, te veel van hetzelfde niets, behalve een nummer: in een fictieve, onbegrijpelijke taal, een aanstekelijke zangeres, een normale vrouw die echt zingt, de zon op ’t gezicht en de vriendelijkheid in haar stem, en begeleiders die echte instrumenten bespelen: zeer echte muziek dus. Een dwarsfluit, een cello, een viool, een akoestische gitaar, een hobo; dat alles bestond dus nog. Een vrolijike melodie, een meeslepend ritme, en alles toch eenvoudig en catchy, het blijft hangen, zeer zeker. Het publiek reageert uitbundig. ‘O julissi na jalyni’, heet het nummer, in nonsensetaal gesteld schrijven de kranten dan, maar de groep betekent meer dan de andere vier kunstenaars tesamen. Ik zoek toch te begrijpen – nawerkende beroepsmisvorming, helemaal fout, politiek incorrect, ik weet het – maar doe het toch. Het eerste vers bevat al ‘Ulysses’, je kunt het ook horen als ‘do you listen?’, ik hoor de koekoek in de tekst, maar er staat ‘buku’, het Spaanse ‘mujer’ kan ik plaasten, maar de tekst zegt ‘mojani. ‘Koloriet’ komt er ook in, maar het is ‘polo sestro’ of polo meni’, maar het mooise is ‘kolosali krokodili’: zo hebben de Nederlandssprekenden er ook iets aan. De fictieve taal blijkt gebaseerd te zijn op Balkanidiomen en Italiaans. Natuurlijk Italiaans, dat is het alfa en omega!

Jurylid Vanthilt vertaalt gelijk de titel: ‘Stop de wedstrijd, we hebben een winnaar!’. Ik hoop dat hij gelijk krijgt, in Vlaanderland, en in Belgrado. Want eigenlijk zingt ‘Ishtar’ ‘J’aime, j’aime la vie’, maar dan volwassen.

Als je het nummer zelf wil horen: het staat op ‘youtube’, zoeken onder ‘lifestyle’.

Ten slotte het gelijk van Wordsworth: ‘The child is father of the man’. Wijs man.

5 februari 2008

zondag 3 februari 2008

ms-reis naar egypte


MS-reis naar Egypte

Nooit eerder vertoond en nooit eerder georganiseerd: een reis speciaal voor ms-patiënten en hun persoonlijke begeleiders, voor een week naar Egypte (Luxor), waar het bovendien behoorlijk veel warmer is dan tijdens onze hete zomers van vorige jaren. Maar de reis werd op stapel gezet, en inderdaad gemaakt, en we hebben er van genoten.

9 september: Zaventem – Luxor, waar New Winter Palace Hotel op ons wacht, vlak naast het oude winterpaleis van koning Farouk, die daar tot 1952 de plak heeft gezwaaid en toen bedankt werd voor onbewezen diensten. Die worden nu gepresteerd door een presidentendynastie die nu sinds 1981 geleid wordt door Hosni Moebarak, langzamerhand oud en ziekjes, maar als opvolger heeft hij blijkbaar nog een zoon in het vuur liggen. De oeroude traditie van de farao’s leeft nog. Maar wij kwamen dus voorspoedig aan in ons winterpaleis.

Je ziet er ook veel, in dat oude Egypte, in de omgeving van Luxor, in de buurt van de antieke hoofdstad Thebe. Reusachtige tempels, of de zeer indrukwekkende resten ervan: die van Karnak, ’s avonds met klank- en lichtspel, die van Luxor, ’s avonds prachtig verlicht, de overblijfselen van de 2 kilometer lange laan tussen beide tempels, afgeboord met twee rijen sfinksen, wat een jonge begeleider de grap ontlokte dat Egyptenaren kermis vieren op de Sfinksenfoor. Tempels van Ramses II, III, Hatsjepsoet (een krachtige vrouwelijke farao) passeren de revue, we komen in de Vallei der Koningen in de graven van nog een aantal Ramsessen, zien hoe levendig goed bewaard de muurschilderingen nog zijn, merken bij een aantal vrouwen uit ons gezelschap hoe het dragen van de sluier kan ontstaan zijn als zij in en tegen de brandende hitte een hoofddoek om doen, en relativeren dat vaststellende een aantal Europese maatschappelijke problemen. We maken zelfs op vrijdagochtend, voor het krieken van de dag een ballonvaart over de West Bank van de Nijl (in Antwerpen noemen ze dat dan Linkeroever), beleven het opgaan van de zon en de geboorte van een nieuwe dag, merken hoe smal de vruchtbare strook langs de Nijl is, hoe het groen bruusk ophoudt en pal ernaast, zonder overgang, de woestijn begint: een uitgestrektheid van zand, keien en stenen. En de boer, hij ploegde voort, maar in Egypte heeft hij het zeer lastig. Het land is inderdaad een geschenk van de Nijl, maar er was en is nog wel wat werk aan.

Ondertussen bleven wij ms-patiënten natuurlijk. Of wij dan niet heel moe werden? Natuurlijk werden wij moe, het was daar bovendien elke dag 38 graden: maar voor wat hoort wat, en een kermis is een geseling waard, zegt de volksmond. Zeer vooruitziend en weloverwogen had de organisator rustdagen ingebouwd, ons hotel had een zwembad, en dan werd het luieren, het rustige horizontale kuieren, zoals Toon Hermans dat ooit min of meer genoemd heeft. Het is een genot na acht jaar ms vast te stellen dat je nog kunt zwemmen, kalm en gestadig. We zijn op deze reis wel op onze grenzen gestoten, maar we hebben ook gevoeld dat ze verder lagen dan waar wij ze verwacht hadden. De ms’ers in onze groep hebben steeds blijk gegeven van veel moed en dapperheid, van zelfrelativering en levenslust, en dat was een van de mooiste ervaringen van deze reis. Zij waren ook getuige en voorwerp van heel veel liefde, zij het tussen partners, tussen ouder en kind, tussen vriendin en vriendin. Dat alles resulteerde in een gevoel van zeer veel vrijheid, wel het allermooiste dat deze reis ons gegeven heeft.

De begeleiders, die op hun manier medepatiënten zijn, want zij moeten onze aandoening op een positieve manier een plaats in hun leven geven, hebben het allemaal schitterend gedaan: ook hier zijn liefde en verantwoordelijkheid, en daaruit volgend vrijheid, geen ijdele woorden. Zij hebben zonder meer deze reis voor ons mogelijk gemaakt; bestaande banden zijn daardoor versterkt, en nieuwe gesmeed.

Het was de droom van onze reisleider, Chris de Groote, voor ms-patiënten ooit zo’n reis te organiseren, anderen schenen daar eerder huiverachtig tegenover te staan. Maar het weze gezegd: hij is voor de volle 100% in zijn opdracht geslaagd, hij heeft zijn droom, en die van ons, meer dan waar gemaakt. In deze lof delen ook onze reisleidster, Mieke Vanroose, en de vier assistenten: zij hebben zich, net zoals Chris, geen enkele moeite gespaard om deze reis tot een weergaloos succes te maken. Zij worden bij deze nogmaals gefeliciteerd en van harte bedankt.

16 september: Luxor – Zaventem, weer op vaderlandse bodem. Wij wel, een nieuwe regering nog niet. Vechten voor vrijheid voor zoveel mogelijk mensen tegelijk lijkt geen sinecure. De voorbije week hebben we het anders meegemaakt, maar onze groep was kleiner, en zeer hecht. Maar wij hebben ook beperkingen, niet meer, wel andere. Inspirerende.

Ten slotte: als ms-patiënt hoop ik, en de anderen met mij, dat deze reis, deze onderneming de start van een jarenlange traditie mag zijn.

Toon van Bourgognie

oktober 2007

Afscheidsspeech

Evaluatie- en dankrede - Luxor, 15 september 2007

Beste reisgezellen,

Bij een afscheid als dit past het dat er ter evaluatie van deze reis en deze week, en om een aantal mensen te bedanken een woordje gezegd wordt. Ik zal daarbij geen opsomming geven van wat we allemaal gedaan hebben, want dat weten jullie natuurlijk

zelf ook wel; ik zal het dus niet hebben over belevenissen, maar wel over belevingen door en met en van mensen. De enige uitzondering die ik mezelf op deze regel toesta, is onze aankomst in Luxor.

In Brussel werden wij verzocht achteraan in het vliegtuig plaats te nemen, want dat was makkelijker bij het ontschepen. En inderdaad: in Luxor aangekomen kwam de hulp alras opdagen in de vorm van een liftbak waarin een aantal rolstoelen neergekwakt waren als een kuip mortel op een bouwwerf. Altemet waren er ook een aantal mensen die ons hielpen zoeken wat niet van ons was. Zij praatten tegen ons in wat nog niet Woestijnzandengels was, zij praatten Arabisch, zij waren vol goede wil, maar ons Arabisch is helaas ook niet meer wat het geweest is: wij waren dus nogal op onszelf aangewezen. Maar onze rolstoelen waren ondertussen uit het vliegtuig geladen, wij konden erin klauteren, werden naar beneden gelift en konden met enige inspanning een eindje verdergaan. Dan werden onze rolstoelen op een pickup geladen, zodanig dat men geneigd zou zijn de te denken: ‘Dat loopt hier nog allemaal in het honderd vandaag’. Zover kwam het gelukkig niet, maar we zaten toch wel al een eind in de negentig. Die sfeer van bereidwilligheid en hulp is er altijd geweest, heel de week vind ik eigenlijk, maar ze stond niet altijd in recht evenredige verhouding tot de deskundigheid van die hulp. Maar dat weze de mensen niet kwalijk genomen.

Het communiceren met de lakale bevolking verliep eerder moeizaam: zij spreken Engels, en wij gebruiken dan ook Engels, maar dat Engels dat wij denken gemeenschappelijk te hebben is eigenlijk geen probaat of adekwaat middel van communicatie. In Europa bestaat wat men noemt Steenkolenengels, dat is een rauw Basisengels, en wat zij spreken dat is wat ik daarnet al noemde ‘Woestijnzandengels’. Wat zij bedoelen te zeggen is niet altijd wat wij verstaan, en wat wij in het Engels zeggen, dat verstaan zij ook niet altijd. De communicatie verliep nogal eens met hindernissen, had ik het gevoelen.. Maar ook dat weze hen niet kwalijk genomen.

Want tenslotte hebben wij te maken met twee culturen, en die culturen zijn bepaald door de taal, door de mentaliteit en de manier van leven, door het klimaat vind ik, door de sociaal-economische omstandigheden waarin die mensen moeten leven, en door het regime dat geleid wordt door de Nationaal-Democratische Partij en door Moebarak, da’s de grote man van de partij, maar in de naam ervan is zeker een adjectief niet op zijn plaats. Daardoor komt het dat wij vooral functies ontmoet hebben, en weinig Egyptische mensen. Daar bestaat een woord voor: dat heet cultuurschok, en die heb ik hier toch wel ervaren; wat op zichzelf niet negatief is.

Mijn toespraak is ingedeeld in vijf delen. Het eerste is nu voorbij, dat was de inleiding, en het tweede deel begint met een afkorting, en die is PmMS, personen met ms. Daar ben ik er een van, en zo zijn er hier nog. In dit gezelschap was het vooral zeer leuk en verblijdend dat je jezelf kan zijn. ‘Keeping up appearances’ hoeft hier niet, je kunt zijn wie je bent. Als ms’ers zal ik zeggen - zolang ik die ‘em’ niet in een ‘es’ verander, is er niets mis - als ms’ers zijn wij natuurlijk op onze grenzen gestoten, en dat was ook te verwachten in dit weer. Maar ik denk dat wij als ms’ers vastgesteld hebben dat onze grenzen verder liggen dan waar wij dachten dat ze lagen., en dat is een fijne ervaring. Verder heb ik bij mijn collega-ms’ers veel moed en dapperheid gezien, en levenslust, veel zelfrelativering ook. En die ms’ers verdienen dan ook een woord van lof omwille van het feit dat ze hier zijn, en heel de week geweest zijn, maar ook voor de manier waarop ze hier waren, want dat was om duimen en vingeren af te likken. Ikzelf ben hier in de afgelopen week getuige en voorwerp geweest van heel veel liefde, en die liefde heeft zich geuit in allerlei vormen: dat was liefde tussen partners, hetzij het tussen man en vrouw, of ouder en kind, of tussen vriendin en vriendin. En dat vaststellende en terugkijkende: dat alles geeft de burger moed, dat is een aspect van de reis dat ik voordien niet zo kende, dat mij zeer erg is bevallen en dat ik niet licht zal vergeten.

Als ms-patiënten kunnen we onszelf moeilijk bedanken, dat gaat niet, maar we kunnen ons wel gelukkig prijzen, en gelukkig prijzen betekent letterlijk gezien feliciteren omdat we dit gedaan hebben; dat vind ik tenminste.

Deel drie: de individuele begeleiders.

Die moeten bij deze uitgebreid en nadrukkelijk bedankt worden. Zij zijn op hun manier medepatiënten, en zij moeten onze aandoening op een positieve wijze een plaats in hun leven geven. Dat hebben zij gedaan, anders waren ze niet hier. Maar! Zij doen meer, en dat hebben ze ook gedaan, de hele week door. Op een ronduit schitterende manier hebben zij deze reis voor ons mogelijk gemaakt. Zij hebben rolstoelen geduwd, getrokken, gesleurd, gemanoeuvreerd, stoep opgetild, stoep afgelaten, snelheidsproeven op twee achterwielen afgelegd: het was een lust om het te bekijken. Zij hebben ons steun gegeven, onwillige benen bijgebracht, ons bus in en bus uit getakeld, wij zijn samen te Nijl, in de lucht en te zwembad geweest, wij hebbben interessante gesprekken gevoerd en maatschappelijke analyses gemaakt – vanaf morgen gaat het in Egypte beter, zeker weten. Dat alles hebben zij gedaan, die individuele begeleiders, zomaar - can you imagine? – zomaar, omdat het voor ons was. Daarom zeg ik hen: sousand times sanks, mille grazie, duizendmaal bedankt. Zij hebben de timbles van Luxor en Karnak in zes dagen nieuw opgericht. Ik zou zeggen: klappen jullie eens stevig.

Hoofdstuk IV: de reisbegeleiders.

Onze dank gaat tevens uit, niet naar Jehaan en Petriek uit het Leugenpaleis - could you imagine? – maar naar vier gasten uit het Winterpaleis, te weten Patrick en Leen, de jonge grootouders, waarvoor proficiat en applaus, en Patrick en Marlies, de nog niet grootouders, waarvoor ook een applaus. Deze mensen hebben kosten noch moeite noch hulp gespaard.

Mieke Vanroose: what’s in an name, zei Shakespeare, daarmee bedoelend dat een naam niet zo belangrijk is; maar de Romeinen zeiden: ‘Nomen sit omen’, de naam weze een voorteken. En Mieke: de naam is een voorteken geweest. Zij is de charmante, vlijtige en bekwame luitenant geweest van Chris (eerst een applaus voor Mieke), Chris zei ik, die gisteravond Alexander de Grote zo ongeveer 600 jaar uit zijn tijd plaatste, maar die zeer terecht dezelfde achternaam draagt als die Alexander de Grote. Hij leefde in de groep, soms boven de groep als hij bescheiden moest leiden of bijsturen, maar hij heeft zich heel de tijd gedragen als de primus inter pares, de eerste onder zijns gelijken. Hij heeft iedereen in zijn waarde en zijn vrijheid gelaten, wat meer is, hij heeft die juist gegeven, waar mensen aarzelden om die waarde te beleven of die vrijheid te nemen. En ik zeg dat hierom omdat ik gisteren een van de mooiste dingen van deze vakantie heb gezien, namelijk Chris en een van de twee Patricks, ik geloof dat het opa Patrick was, die

Jeanine en naderhand Nelly mee in het zwembad genomen hebben, en hen daar de vreugde gegeven hebben van het voelen van het water, van het zwembad, de vreugde van deze vakantie in het algemeen.

Vreugde, die niet alleen bij Nelly en Jeanine zal zijn geweest: hij gaf die vreugde in ons aller harten door zijn onverwoestbaar goed humeur, hij was het zonnetje voor ons. En dat is heel wat anders dan die loodzware zon die hier schijnt: die geeft vooral hitte, de zon die Chris is, geeft in de eerste plaats omhullende warmte. Daardoor en daarbij laat hij Amon-Re of Ra en alle farao’s ver achter zich, want zij zochten macht over mensen, Chris zoekt alleen mensen. De reis is verder uitstekend gepland en voorbereid, en alles is feilloos, perfect en vloeiend verlopen. Hij ontpopte zich ook nog eens als Egyptekenner, en hij was niet te schuw om die kennis met ons te delen. Als wij ooit een reisleider zouden moeten kiezen of verkiezen, hebben wij maar een kandidaat: alle anderen zullen zich moeten onthouden wegens niet ernstig.

Laatste schuifje: besluit

Ik zou graag besluiten met een citaat uit een boek van Nagieb Mahfoez, dat is een Egyptisch auteur, Nobelprijswinnaar Literatuur 1988, en dat boek heet ‘Mijn Egypte’. De inleiding tot dat boek is geschreven door de Vlaamse Lieve Joris, en zij zegt over Mahfoez: ‘Hij was zeker van zichzelf, hij voelde zich nooit klein, maar ook nooit groot.’ Ik herhaal dat citaat eventjes in de tegenwoordige tijd: ‘Hij is zeker van zich, hij voelt zich nooit klein, maar ook nooit groot’. Het zal duidelijk zijn dat dit gezegde uitdrukt wat ware, echte grootheid is, en het is ook zonneklaar dat deze woorden zeker ook op Chris toepasselijk zijn.

Daarom ten slotte:

Voor Patrick en Leen, Patrick en Marlies vraag ik een warm applaus.

Voor Mieke vraag ik een even deugddoend applaus.

Voor een ms-patiënt als ikzelf en anderen is het wat moeilijk, maar we zullen ons best doen, en alle anderen doen het zonder meer: voor Chris vraag ik een staande ovatie.

En wees ervan overtuigd: alle zes zullen jullie voor altijd een plaats in ons hart hebben.

Helemaal ten slotte zou ik graag iedereen in mijn eigen naam willen bedanken voor deze schitterende week, een van de mooiste uit heel mijn leven.

Ik dank u.

Toon van Bourgognie

Luxor, 15 september 2007

Kinderszenen à la bourguignonne

Klara is in het Paleis geweest, vorige zaterdag 19 januari. En naderhand op het Journaal, bij vrt natuurlijk: je wordt het best door jezelf gediend.

En wat laten ze horen? Een harmonie uit Harelbeke die de ‘Officiële Mars van de Wereldtentoonstelling Brussel 1958’ van Pieter Leemans speelt. De eerste tonen van die mars brengen mij, rond half acht alleen thuis voor mijn tv, tot hartstochtelijk gesnoter. Ik doe dat nog eens over als onmiddellijk daarna de ‘Missa Luba’ uit het toestel klinkt. Nog zo’n onverbiddelijke hit uit ’58. Maar Pieter Leemans is het meest ontroerend. Die mars moet ik hebben, denk ik, en ik dinsdag daarop naar Van Sas, waar ik uitleg wat ik zoek. Gelukkig wordt dat gevonden, ik doe mijn verhaal, en snoter weer met volle moed als het nummer gespeeld wordt en koop uiteraard de cd.

Want wat wil het geval? Het gaat om een dierbare herinnering uit mijn kindertijd. Op een zaterdag in ’57, dacht ik, werd ik door moeder gewassen in de stijl van die dagen: zinken bad op tafel, ik staande op een stoel ernaast, moeder me dapper inzepend, wassend en afdrogend. Ondertussen stond de radio op: die was bij ons altijd nadrukkelijk aanwezig, een Blaupunkt met een groen oplichtend oog. Ik zie hem nog staan, op het schap in wat we nu een woonkamer noemen. En er speelde marsmuziek: het ging om een wedstrijd waardoor de winnende mars voor Expo 58 zou aangeduid worden. Na een van die werken zeg ik tegen moeder: ’Die wint’, wat later op de avond nog blijkt te kloppen ook. Ik, kleine snotneus, blij natuurlijk en in de blik van moeder zie ik een zweem van trots. Tot op de dag van vandaag ben ik die muziek nooit vergeten, en de details van vroeger staan me levendig voor ogen. Een en ander ontroert me hevig: o onbezorgde kindertijd!

In het boekje dat bij de cd zit, lees ik de datum van die radiouitzending op wat toen nog het N.I.R heette: 17 november 1956, ik was negen en een half. Ik zoek op het internet of die dag inderdaad een zaterdag was, en ik vind bevestiging. Zaterdag was baddag, ‘s zaterdags gingen de mensen in bad, ook al had nagenoeg niemand een badkamer.

En die nadrukkelijk aanwezige radio? Dat was het medium par excellence toentertijd. Televisie-uitzendingen waren er al sinds oktober ’53, maar wij waren niet rijk: vader werkte alleen voor vrouw en twee zonen, tv kwam er bij ons pas in 61. Dus stond die radio altijd op: ik denk nu dat vader wel wilde weten wat er in de wereld gebeurde. In 1945, op zijn 31ste had hij al twee wereldoorlogen meegemaakt: hij werd geboren twee weken voor de 1ste wereldoorlog. Hij wilde zeker op de hoogte blijven van wat er ophanden was in die naoorlogse jaren 50: er was in 53 behoorlijk wat rommel en trammelant geweest in Korea, in 56 stond Hongarije in vuur en vlam, iedereen hier aan ’t hamsteren, boodschappentassen puilden uit van levensnoodzakelijke dingen, commentaren als ‘het wordt weer oorlog’ waren niet van de lucht. En als de mensen elkaar niet zelf de duvel aandeden, was er nog altijd een mijnramp zoals die van Marcinelle: 270 doden of daaromtrent. Het leven kan niet gemakkelijk geweest zijn toen, de schrik kwam zo weer naar boven, zeker bij hen die het pas meegemaakt hadden.

Expo 58 was het eerste mondiale feest in die dagen, zo veel volkeren bij elkaar, en dan nog in Brussel. Het was een bewijs van terugvechtend optimisme, en waarschijnlijk ook van verbroedering. Ik ben er tweemaal geweest, de eerste keer met vader en moeder. Ik zie haar nog begrijpend glimlachen naar een Française, die in de lange rij voor zeker een belangrijk paviljoen, haar zoontje iets te ongeduldig vond, en moeder wist dat ze ook twee zulke snaken had: hou ze maar in de hand in die drukte en die massa. De tweede keer ben ik er geweest met het paterskoor: wij mochten een mis zingen, opluisteren heette dat zeer beschaafd, in ‘Civitas Dei’, de kerk van Expo 58, en tegelijk het paviljoen van Vatikaanstad. Paus Pius XII is rond die tijd gestorven, hij is opgevolgd door Johannes XXIII, en die liet in de vijf jaar van zijn pontificaat een nieuwe wind door de kerk waaien: het Tweede Vatikaans Concile had plaats, het ‘aggiornamento’ voor de Italianen. Meer moderniteit, openheid en eenvoud wilde hij

De wereld kreeg langzaam vorm en inhoud in mijn kinderhoofd, maar hij begon pas goed open te gaan vanaf 59: toen ging ik voor het eerste jaar naar de middelbare school. Die gesloten beschermde wereld komt nu, 50 jaar later scherper terug dan ooit tevoren: kindertijd en jeugd sterven nooit. O zalige leeftijd van nu!

woensdag 23 januari 2008

Hoed u voor namaak


Hoed u voor namaak

Een verhaal voor de kinderen en twee kenners van de auteur


Ze zijn weer voorbij, de donkere dagen rond Kerstmis, wanneer in Turnhout en de rest van de kopende wereld horden mensen de winkels bestormen, begerig naar plichtmatige cadeaus en foie gras of beschaafd eten, er als de kippen bijzijnde en bijziende om portemonnees leeg te schudden, en dan begin januari voldaan en uitgewinkeld in een luie stoel te hangen. We hebben ze overleefd, de dagen zonder veel licht. Zonder kleerscheuren?

Met kerst kwamen mijn vier kinderen bij mij eten, twee van hen zouden alles bekokstoven en kokkerellen, vader een beetje blij, want ze alle vier bij elkaar hebben is een zeldzame gebeurtenis geworden. Vader wil zelfs enige orde in zijn appartement, en kleren die anders op stoelen hangen, worden doelmatig weggeborgen of -gehangen. Leuke maaltijd, cadeautjes en subsidies gaan rond, het intellectueel niveau wordt niet beledigd. O du schöne, o du fröhliche zingen ze oostelijk van ons.

Tot na Nieuwjaar. Waar is toch die hoed die ik van Herman gekregen heb, en die ik zo graag draag, stijlvol en sportief, ik voel me er de ongedwongen gentleman mee. Overal gezocht: in de auto, tussen de zetels, onder de zetels , in het koffer, het koffer zelfs opengedaan en bij het schamele daglicht nog eens gespeurd. Nee, in de auto is hij niet. Ik kijk en vors in al mijn kamers, slaapkamer, bureau, berging. Daar had ik toch gelegd, meen ik mij ter herinneren? Maar nee, niet aan de kleerhaken achter de deur, niet op de schappen, zelfs niet achter de wasmachine. Moet zeker ergens anders zijn. De vierde januari bel ik naar Lichtaart, waar ik een leeslamp was gaan kopen, of ze hem misschien niet gevonden hadden. Nee meneer, het spijt ons, en ik, ik denk wel verder zeg ik dan. In Dessel, dat is nog een mogelijkheid, dat ik hem daar laten liggen heb. Hoewel: zeer onwaarschijnlijk is dat. Maar misschien…

De vijfde januari ga ik met enkele vrienden naar Den Haag, naar ‘Hollanders in beeld’, in het Mauritshuis. En dan moet ik toch een hoed hebben, stel dat het regent, en ik dan blootshoofds in mijn rolstoel. Waar in Turnhout zouden ze hoeden verkopen, nu tijdens de koopjes? Ik riskeer ‘De Stad Turnhout’, nu deVille – het snobisme heeft ook de Gasthuisstraat bereikt – en snor gezapig met mijn scootmobiel door de winkel, en ontdek zowaar enkele hoeden. Een verkoper vraagt wat ik zoek, verwijst me naar de betreffende hoedenverkoper - want er is een strenge pikorde voor verkopers in la ville – en ik kom terecht bij een man die me zich herinnert van een jaar of drie geleden, toen ik ook voor een hoed kwam, die ze toen niet hadden. Ik geef hem gelijk, dat was ik, en hij trots op zijn geheugen. Heeft indertijd waarschijnlijk gedacht: ‘Dat soort van buggy heb ik nog nooit gezien.’ Vandaar zijn geheugen.

Maar hij toont me hoeden, zoekt de juiste maat – 58. Hij heeft een dikkere kop, zegt hij – 60: er mag al eens gelachen worden. Mijn verkoper is zeer nederig, op het slaafse, kruiperige af: in Egypte zijn ze ook zo wel eens, pour le besoin de la cause, les sous, les piastres et les euros. Ik vraag naar de prijs, en schrik een beetje: of er dan al korting af is? Nee, op die dingen wordt geen korting gegeven. Maar dan gaat zijne nederigheid toch aan een hogere in de pikorde – een jonge vrouw – vragen wat er af mag. Tien percent, zo blijkt. Ik rond het wel af, ik maak er wel een mooi rond getal van, zegt hij, blij met en geïnspireerd door zijn geheugen. Hij lijkt me 60, en heeft nog danig herinneringen. Enfin, koop gesloten, klantenkaart gekregen van weer een andere in de pikorde, toch een beetje blij met mijn aankoop: een echte borsalino, mooie hoed, stijl heeft dat ding. Dat heb je wel met de Ville: het is er duur, maar je koopt er goede waar, of het nu bretellen, sjaals of hoeden zijn.

Dat was dat, maar hoe zeg ik tegen Herman dat ik zijn hoed kwijt en verloren ben? Ik heb al eens een wandelstok, ook een gift van hem, kwijtgespeeld, nu weer een hoed? Gegeneerd voel ik mij. Ik heb een fles advocaat voor hem en Mien gebrouwen, voor mijn nieuwjaarsbezoek van de zesde januari, maar die fles is niet echt helemaal vol, het lijkt wel of ik er stiekem aangezeten heb. Ik herinner mij - ik ook eens – dat dat een fles vruchtensap was met 25 % extra inhoud, vandaar dus. Toch iets of wat gerustigheid.

Maar morgen eerst nog naar Den Haag. Ik strijk wat kleren voor de uitsstap, en voor zakdoeken ga ik naar de berging, naar de wasmand, want daar zitten er nog, onder wat schorten, hemden en keukenhanddoeken. Ik sleur ze dus uit de mand, de zakdoeken, en mee komt een bruin stuk stof, bij nader toekijken platgedrukt en de randen alles behalve glad. Wat is dat nu, in mijn ordelijke strijkmand? Jawel natuurlijk, de hoed van Herman, mijn hoed met andere woorden. De randen strijk ik netjes glad, de rest bol ik op, en nu zit ik met een teveel aan hoeden, en nog steeds een tekort aan geheugen. De vondst was gewoon ‘serendipity”, as the English say.

Wat ik heb verloren? Veel tijd en zoekwerk, en geld ook
Wat ik heb gewonnen? Mijn oude hoed, een echte borsalino, en ik kan Herman ongegeneerd weer onder ogen komen.

En wat zo mooi is aan die nieuwe hoed: over twee dagen is het Driekoningen. En wat wordt aan die mensen gevraagd? Juist ja.

Vaak denk ik dat mijn zoon een echte sloddervos is, en ik weet dan niet waar dat van zou kunnen komen. Mijn geheugen werkt niet altijd goed, en de spiegel is soms beslagen.

4 januari 2008