zondag 27 december 2009

Koen de Cauter: 'Erbarme dich' - Ootmoed - Deemoed


Poëtisch muzikant en rebels anarchist


Nancy Smets: Ootmoed

In 'Het Vrije woord', het tijdschrift van de Humanistisch Vrijzinnige vereniging (jaargang 54, nr. 4) stoot ik op een 'Gesprek met Koen de Cauter' die in de inleiding getypeerd wordt als 'een poëtische muzikant in hart en nieren', maar ook als een 'rebelse anarchist die zijn kritiek op de samenleving niet spaart'. Nu is de Cauter niet de wereldberoemdste artiest in Vlaanderen, maar ik heb hem ooit zien optreden: bijgevolg heb ik het artikel met gespitste aandacht gelezen. Ook het 'Erbarme dich' in de titel valt mij op: vrijzinnigen gebruiken dergelijke taal niet al te vaak, heb ik het gevoel. Het lijkt mij eerder een 'Kerk en Leven'-titel.

Maar De Cauter zegt tijdens dat gesprek behartenswaardige dingen: hij heeft het over 'de troost van het erbarmen, van het mede-leven, het mede-lijden, het vermogen in te zien wat een ander voelt'. De moderne naam voor dat gevoel is 'empathie'. Zelf gaat hij verder: 'Ge ziet af samen met iemand, omdat je het erkent. Dat gaat om 'compassion', niet om 'pitié'. Er zit ook nederigheid in dit gevoel. Zonder nederigheid kom je nergens. Er is niets wat overeind blijft zonder het element van de nederigheid'. Eventjes verder zegt hij: 'Nederigheid heeft te maken met 'ootmoed' en 'deemoed', die mooie oude woorden. Prachtige woorden.'

Het zijn inderdaad oude woorden: je hoort of leest ze zelden of nooit meer. Ik meen, maar ik kan me vergissen, dat ik ze voor het eerst leren kennen heb tijdens de lessen 'Gewijde Gescheidenis', godsdienst was dat, in de laatste twee 'studiejaren' - zoals dat toen heette - van de basisschool, eind jaren 50 waren we toen. Vooral het woord 'ootmoed' vond ik later eigenaardig: welk Nederlands woord begint met 'oot'? 'Oot', vertelt Van Dale, is wilde haver, en je kunt in het 'ootje' genomen worden: je wordt dan het voorwerp van spot, of je wordt voor de gek gehouden. Het 'ootje' is dan een kringetje waarin je staat, een kleine 'o' dus. Maar de geïnterviewde gebruikt 'ootmoed' en deemoed' vlak naast elkaar, zodat ik me afvroeg: wat is eigenlijk het verschil tussen oot- en deemoed?

Van Dale legt 'ootmoed' uit als onderworpen nederigheid, met name tegenover God. Tijdens de lessen godsdienst zei ik toch al! Het woord zit vanaf 1265-1270 in onze taal, en is gevormd met de Middelnederlandse elementen 'ode' (gemakkelijk) en 'moed'. Dat 'ode' vind je ook nog terug is het adjectief 'olijk'. 'Deemoed' is de stemming van nederige onderworpenheid, tegenover 'hoogmoed'. Het woord is volgens Van Dale sinds 1599 in het Nederlands bekend (bij Kiliaan), en komt uit het Duits. Het schijnt geen godsdienstige connotatie te hebben. Misschien is dat niet helemaal juist: volgens het 'Etymologisch Woordenboek' van J. De Vries en F. De Tollenaere heeft 'deemoed' het Nederlandse 'ootmoed' verdrongen. Letterlijk betekent het 'het gemoed van een dienaar'. Eind 16de eeuw, na de godsdienstoorlogen en de hervorming, komt dat woord uit het Duits in het Nederlands terecht: het is daarbij niet onzinnig aan Luther te denken. Ook 'ootmoed' kan langs godsdienstige wegen onze taal binnengekomen zijn. De Vries en De Tollenaere stellen: 'het woord werd waarschijnlijk door de Angelsaksen bij de kerstening uit het oudere taalgebruik, waarin het 'welwillende gezindheid' betekende,overgenomen om het Latijnse humilitas 'nederigheid' weer te geven.

In 'Keur van Nederlandsche Synoniemen(1922) staat een verklaring van het trio 'deemoedig - nederig - ootmoedig'. In de spelling van toen lijkt de uitleg pas echt oud: 'Deze woorden duiden aan, dat iemand blijkens zijn daden geen hoogen dunk van zich zelven heeft. Nederig zegt omtrent de beweegredenen niets; het drukt evenwel zeer sterk uit, dat de bescheidenheid uit uiterlijke blijken spreekt, zoodat alle pracht en trotschheid verre blijft. Hij is nederig gekleed. - In een nederige wooning vindt men soms meer geluk dan in een trotsch paleis.
Deemoedig onderstelt schuldgevoel, terwijl ootmoedig de bijgedachte heeft, dat men zijn eigen kleinheid of nietigheid diep gevoelt. Hij smeekte God deemoedig om vergeving; hij onderwierp zich ootmoedig aan Zijn wil.

Onder de titel 'Ootmoed' is in de Nederlandse krant 'Trouw' een artikel verschenen van de filosoof Cornelis Verhoeven, niet direct de Nederlandse Sartre, maar toch ook geen kleuter/wijsgeer. De link: http://www.trouw.nl/krantenarchief/1998/11/19/2511494/Ootmoed.html

Maar ik was begonnen over Koen de Cauter: 'erbarmen' en 'barmhartig' zijn ook twee woorden waar hij het zeer voor heeft: 'met barmhartig breekt een hele wereld open', zegt hij. Zelf roept 'barmhartig' bij mij altijd 'warmhartig' op; maar dat is puur subjectief. Overigens zijn 'erbarmen, barmhartig' ook van Duitse komaf; onze taal gebruikt daar in oorsprong 'ontfermen' voor.

De Cauter heeft het ook voor Guido Gezelle: die is zijn eigen weg uitgelopen, stelt hij, zelfbewust en nederig tegelijkertijd voeg ik daaraan toe. De Cauter: dat zie je 'in zijn laatste gedichten, die zelfs niet meer rijmen. Ongelooflijk mooi werk, is dat.' Ik denk dan aan 'Ego flos', dat bijna mystieke gedicht uit 1898, en dat zo begint: 'Ik ben een blom/en bloeie voor uw ogen,/geweldig zonnelicht,/...

Ik heb De Cauter ooit zien optreden, zei ik in het begin. Dat was tijdens een voorstelling voor leerlingen in De Warande, wel 20 jaar geleden nu. Hij bracht gedichten van Gezelle die hij zelf op muziek gezet had. Een eerder intimistisch gebeuren moest het worden. Maar mijn leerlingen (17 - 18 jaar) konden een en ander maar matig smaken, en er was behoorlijk wat geroezemoes, wat het gebodene niet ten goede kwam. Koen de Cauter stapte op een bepaald ogenblik uit zijn rol: als het niet beter werd, zou hij ermee stoppen, dreigde hij. Sympathiek heeft hij zich daar toen niet mee gemaakt, maar gelijk had hij wel: als je als (uitvoerend) kunstenaar in alle nederigheid niet in jezelf gelooft, kun je er inderdaad beter mee ophouden. De 'jeunesse dorée' begreep dat toen natuurlijk niet. Zoals mijn leraar Frans ons medio jaren 60 voorhield: 'la jeunesse est présomptueuse'. Toen, 20 jaar later, en nu nog. Koen de Cauter kan daar niet goed tegen: hij is meer dan een eendimensionale mens.

maandag 14 december 2009

Liberaal populist


Schrijfster tegen ledige kapsters

Om de veertien dagen pleegt ene Kristl Strubbe een columns in De Staandaard; ze is voor Open VLD schepen in Mechelen, De Somers City dus. Niet direct het meer gedegen filosofisch-politieke denkwerk doet zij den volke kond, vaak gaat het over de dingen des dagelijksen levens, het doet nogal eens denken aan de 'kopieerlust van het dagelijkse leven', zoals de beschavingbepalende literatuur van de 19de-eeuwse Hollandse dominees werd geëvalueerd.

Vandaag heeft de dame het over mensen die te langdurig werkloos zijn, en aan die situatie niets willen veranderen, wat meer is, zich in de werkloosheid nestelen. Vooral kapsters schijnen dat volgens haar te doen. Maar, gedreven door een diep gevoelde maatschappelijke verontwaardiging weet Kristl wel raad: 'Wij knokken al jaren om de eeuwige termijn (van de werkloosheidsuitkering)terug te brengen tot twee jaar. Er is niets funester voor een mens en een maatschappij dan je te settelen in de werkloosheid' schrijft ze. Leuk geredeneerd: mensen die na twee jaar nog geen baan gevonden hebben pak je na die tijd gewoon hun steun af, niet vanuit een houding van 't zal ze leren', neen, vanuit een gevoel van oprechte menslievendheid: zo funest is dat settelen voor de mens, dat doe je toch niemand aan!

'Net nu dringt de beperkte werkloosheid zich op. Net nu is dat idee minder populair dan ooit.' Dat zijn Kristls stellingen. Dat 'dat idee' minder populair is dan ooit: het zou te hopen zijn. Ze wil best solidair zijn, lees ik, maar 'ik ben niet bereid om bijna de helft van mijn loon (sic) af te staan om mensen onnodig werkloos te houden'. Dat is pas genuanceerd politiek denken, hier in alle betekenissen van het woord een 'testimonium paupertatis'. Zij verwacht dat 'de langdurig werklozen geprikkeld, zwaar geprikkeld worden, tot het niet meer plezant is, om terug aan de slag te gaan' - Ze schrijft overigens ook al beter Vlaams dan Nederlands, maar een kniesoor enzoverder. - Die langdurig werklozen vind ik dan weer: stuur ze naar de galeien, laat ze tijdens het werk zingen van 'Trek aan de riemen, wij varen' en alle werkenden zijn blijgemoed aan 't roeien met de riemen die ze hebben'. Utopia opnieuw uitgevonden, hoezee!

Vlak naast de betreffende repel krant staat een bijdrage van filoloog Luc Permentier over 'Mensen'. Het woord 'man', staat daar dan weer, werd oorspronkelijk voor beide geslachten gebruikt: hoe seksistisch is de taal Kristl, kan dat wel? Het Latijnse 'homo' diende voor man en vrouw, het Frans 'un homme', het Spaans 'hombre' worden ook gebruikt voor 'man'. Overigens: van het Engelse 'woman' is 'man' het grondwoord. In onze taal is het genus van 'mens' mannelijk. Je kunt wel van 'het mens' spreken, 'is niet goed snik' kun je als aanvulling van het voornoemde onderwerp gebruiken, maar dat doe je niet: het mens is voor mij erg denigrerend en pejoratief. Zo benoem ik Kristl dus niet. Maar, de goden moeten hun getal hebben, zou ik geneigd zijn te menen. Leve de Open VLD, de brede volkspartij in wording!

zondag 29 november 2009

'Kosmisch' gevoel: Snoek en Gezelle


Een beetje bijna heilig zijn


Veel bladjes op stilstaand water

De 'zwemmende ruiter' van Paul Snoek is noch min noch meer een magistraal gedicht: ik had het over 'euforisch levensgevoel', maar ik kan het voor hetzelfde geld 'kosmisch' noemen. Lees deze verzen:

'Want in het water adem ik water, in het water
ben ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.'

De logische conclusie is onvermijdelijk: 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.'

Het bijzondere is nu dat dit gedicht bij mij automatisch en onmiddellijk een ander oproept, een van Guido Gezelle dan nog. In 'Er viel 'n keer' laat die een bladje op het water vallen, beschrijft hij de gestage beweging van dat bladje op het water, 66 verzen lang, waarbij elk onpaar vers drie lettergrepen telt en telkens het woord 'water' bevat: die herhaling, maar niet zo nadrukkelijk, zie je bij Snoek in het citaat ook. Bij Gezelle worden bladje en water één, maar de hemel, hoewel zeker niet de katholieke met rijstpap en gouden lepeltjes (Gezelle had een iets bredere visie), wordt er ook bij betrokken. Het laatste deel van het gedicht klinkt zo:

En blauw was 't aan de hemel en
in 't water
En blauw en blank en groene blonk
het water
En 't bladje loeg en lachen dei
dat water
Maar 't bladje was geen bladje neen
en 't water
En was niet meer als 't bladje ook
geen water
Mijn ziele was dat bladje: en
dat water
Het klinken van twee harpen was
dat water
En blinkend in de blauwte en in
dat water
Zo lag ik in de hemel van
dat water
De blauwe blijde hemel van
dat water

Gezelle ervaart zijn kosmisch gevoel wanneer hij een klein fenomeen (het bladje) een ziet worden met iets groters (het water,) dat het draagt en meeneemt, en die eenheid ziet hij dan weer opgenomen worden in de schepping (de hemel), waar ook zijn ziel deel van is. Een religieuze ervaring heet zoiets, en met godsdienst heeft dat weinig of niets te maken. Eerder met gevoeligheid voor datgene wat de mens overstijgt, wat hem zijn nietigheid doet voelen.

Snoek schept zijn kosmisch gevoel, zijn religieuze ervaring ervaring zelf, maar ook in het water, dat bij hem veel belangrijker is. 'Zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers' heet het bij hem, het is 'aloude geheimen vertellen aan het allesbegrijpende water': Snoek is veel actiever, niet zo de beschouwende mens die Gezelle is. Maar au fond hebben ze over hetzelfde gevoel.

Zeer opmerkelijk is dat: 'Er viel 'n keer' zou geschreven zijn op 11 april 1859, 'Zwemmen is...' komt uit een bundel van 1960. Het gaat dus over twee echt wel verschillende beschavingen, en net zo goed over twee mensen met erg verschillende posities in die culturen. En toch schrijven die, elk op hun manier, over dezelfde zeer invoelbare emotie. Mooi, toch?

zaterdag 28 november 2009

Zwemmen is een beetje ...


Paul Snoek


Niet echt rustig

Ik heb het al eens over onze twee zwembeurten per week gehad; onze, dat wil zeggen die van Vic en mezelf. We doen dat rustig, zoals ik al zei, maar af en toe wil je als ms-patiënt toch wel weten wat je nog kunt, wat er van je vroegere zwemkunst nog over is. En je probeert naast de kalme schoolslag toch ook nog eens te crawlen: dat zou sneller moeten gaan, dat vraagt meer inspanning, je voelt je sportiever en jonger. Vooral dat laatste wil je blijven: een onzinnig hopeloos gevecht tegen de tijd leveren.

Vlak voor mijn diagnose, tien jaar geleden, ging ik met de jonge Jasper ook wekelijks zwemmen, en dan voelde in in mijn linkerdij een hinderlijk tintelend gevoel: crawl ging niet meer zo goed. Maar vandaag heb ik toch vier baantjes crawl getrokken, en dat gevoel is er niet meer, of nog nauwelijks. Dat geeft de burger moed, natuurlijk, en dan probeer je eens voluit te gaan, wat dan ook nog lukt. In alle betekenissen vlot gaat het dan, je voelt je een met het water en jezelf, je bent omzeggens even vloeibaar als het water. En dan denk je plots terug aan een gedicht dat vroeger in je bloemlezing stond, 'De Gouden Poort', waarmee je de jeugd wegen in de literatuur probeerde te wijzen. 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.' is er het slotvers van, Paul Snoek de dichter. Laten we maar niet grappig proberen te doen en beweren dat over 'zwemmen' schrijven voor hem voorbeschikt was. De tekst gaat zo:


Een zwemmer is een ruiter


Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd alles begrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

Uit de bundel 'Hercules. Gedichten', Brussel/Manteau, 1960

Paul Snoek is het pseudoniem van Edmond Schietekatte: hij heeft gewoon zijn achternaam in het Nederlands vertaald. Hij is geboren in Sint-Niklaas, op 17 december 1933; Anton van Wilderode was zijn leraar Nederlands in de poësis. Onder zijn leerlingen zitten nog wel wat latere schrijvers: Tom Lanoye, ook van Sint-Niklaas, laat zich ook zeer lovend over hem uit.

Uit Snoeks 'Zwemmer' spreekt een zeer hevig levensgevoel: een euforisch profiteren van het leven lees ik erin. En zo was Snoek ook. Helaas finaal fataal voor hem. Hij is verongelukt met zijn sportwagen, die hij met een grote snelheid onder een geparkeerde vrachtwagen heeft geboord; bij dat ongeval moet hij letterlijk onthoofd zijn. De pers was duidelijk is al haar gruwelijkheid. Zo is Snoek veel te jong gestorven: in Tielt, op 19 oktober 1981. Nog op de middelbare school heb ik ooit een verhalenbundel van hem gelezen: 'Bultaco 250' heette die. Een andere gedrevenheid van Snoek kwam er in aan bod: motorcross. Toeristische uitstapjes met de fiets is nog iets anders.

Snoek was wel dichter, maar aan haiku's heeft zich nooit gewaagd: hij zag het grootser. 'Rustige vastheid' is niet aan iedereen besteed.

maandag 23 november 2009

Nog eens Hoornik: geboortegedichtjes


Ida Gerhardt (1905-1997)


Platenhoes van 'Bots', waarop 'De bevalling'


Lucebert, Alles van waarde is weerloos

Ik kwam dus dat gedicht van Ed. Hoornik tegen, en hij deed me meteen aan 23 jaar geleden denken: toen is mijn zoon geboren, daar moest dus een geboortekaartje voor gedrukt en rondgestuurd worden, en daarop, zoals ik dat al de drie vorige keren geregeld had, zou ook een gedicht over geboorte of nieuw leven komen. Dat werd in dit geval iets van Hoornik:
Geboorte IX, dat ik gevonden had in het 'Groot Gezinsverzenboek' van Jozef Deleu, eerste druk 1976. De tweede strofe van dit korte vers stond op Jaspers (1986) geboortekaartje:

De dag komt op; twee stemmen zingen:
ben jij daar, moeder? jij, mijn kind?
O ziel, die om het licht zal kringen,
uw vlucht begint.


Voor Dieuwertje (1984) stond de 'Wieg' van Ida Gerhardt klaar:


Geur van honing
en jonge melk,
van een nestdiertje
dat slaapt.
Een ademhalen van dons.
en speurbaar
aan de neusvleugels
de geur van wat gebeurd is:
geboorte,
geheim.

Dit gedichtje heb ik nadien jaren gebruikt om in het vierde jaar middelbaar duidelijk te maken wat in poëzie belangrijk is, of kan zijn: een sterke melodie, samenscholingen van gelijkaardige klanken die sfeer en inhoud mee bepalen. Een schitterende briljant is dit gedichtje.


Noortje (1982) heeft het moeten doen met een strofe uit een lied van 'Bots', de Eindhovense popgroep die in de jaren 70 behoorlijk populair was. Nederpop brachten zij, want zij zongen in hun 'moerstaal'. 'Wat zullen we drinken, zeven dagen lang?' was alom bekend, toentertijd. Maar dat kun je bezwaarlijk uit het keeltje van een boreling laten klinken, dat was geen optie. Bots had ook 'De bevalling', en daar heb ik een paar regeltjes uit gebruikt. Dat ging dan zo:

het water is gebroken,
het haar is al in zicht,
er komt een kind,
wat zal het zijn, een manneke of een wicht?


En voor Maartje (1980) het kortste van de vier: 'Herfst' van Lucebert.

kinderen buiten
verminken de stilte

oh beminnelijk litteken


Ook dat kleine dingetje heb ik jaren in mijn lessen gebruikt: voor de twee tijdslagen, weer de samenscholing van klanken, de melodie. Kennelijk vrije poëzie wil nog wel eens een duidelijk en vast fundament hebben: de versvoet hier is een dactylus.

Als ik dit tekstje zo eens bekijk,
als ik besef dat Maartje nu 29 is,
dan denk ik, weinig origineel: 'Tempus fugit'.
Weinig origineel, maar wel waar.
Die poëzie geeft enige continuïteit aan de voorthollende tijd,
maar de vier kinderen geven uiteraard dé continuïteit aan je leven.

zondag 22 november 2009

Hebben en zijn: een gedicht


Ed. Hoornik

Over hebben en zijn heb ik op deze blog al eens een overweging geschreven, en daarbij gesteld dat zijn geleerd moet worden, dat het een resultaat van opvoeding is, en bewijs van beschaving bovendien. Ben ik afgelopen week bezig een passend vers te zoeken voor op mijn nieuwjaarskaart, stoot ik op een gedicht van Ed. Hoornik over deze twee 'werkwoorden'. De tekst loopt zo:

Op school stonden ze...

Op school stonden ze op het bord geschreven,
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werkelijkheid, de andere schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.


Erg poëtisch vind ik dit gedicht niet, daarvoor is het te belerend, te didactisch. Het bevat wel echt treffende formuleringen: hebben is oorlog, is twee borsten. En de tweede terzine vind ik zeer geslaagd. En je kunt eens nadenken over wat er staat, en stil worden. Daar dient poëzie voor.

zaterdag 21 november 2009

De ploeger - aflevering 2


Adriaan Roland Holst

Jean-Marie Dedecker en Herman van Rompuy hebben samen gezorgd voor een plotse, maar hevige opstoot in de belangstelling voor Adriaan Roland Holst en zijn Ploeger, zoveel is vandaag wel duidelijk geworden. Op de nieuwwsite van de VRT is een filmpje te vinden waarin wijlen Koning Boudewijn, in zijn uniform van luitenant-generaal, het gedicht staat voor te dragen tijdens een eerder statige plechtigheid: 'ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren' en 'ik ben rijk in dit' hoor je hem declameren, waarop Van Rompuy vlot antwoord 'dat ik de ploeg van uw woord mag besturen'. Roland Holst is in België dus begonnen als hofleverancier, zomaar ineens. En nu is hij present bij de 'Eerste President van Europa'. Die titel is geen bewijs van bescheidenheid, maar het gedicht gaat over dienstbaarheid, en dat maakt alles goed.

En wat lees ik in De Standaard van vandaag? Dat het lezen, of voordragen van het gedicht zeker geen toeval was: de volledige tekst staat volgens de krant al drie jaar op de website van Van Rompuy. Dedecker zal daar ook wel eens in grasduinen, hij heeft - of een van zijn medewerkers - dat vers zien staan en gedacht: daar doe ik iets mee. En natuurlijk kon de nieuwe president vlot uit het blote hoofd antwoorden dat hij geen oogst vraagt. Zo kun je tenminste toch een beetje zeker zijn dat de poëtische oprisping in het parlement geen opgezet spel was, wat je met een iets of wat slecht karakter toch wel geneigd was te denken. En Dedeecker spijkert kennelijk niet elke politieke tegenstander na een yuko of een ippon genadeloos op de tatami: hij kan ook best stijl hebben en uitstralen. Daar moet wel bij gezegd worden dat Dedecker wat verholen kritiek binnensmokkelde: geen halmlen meer zien, geen volle schoven binden. Waarop Van Rompuy dan antwoordt met 'Ik vraag geen oogst; ik heb geen volle schuren'. Jean-Marie had toen geen tekst meer, natuurlijk.

De Standaard weet ook te vertellen wanneer Boudewijn die verzen voorgedragen heeft: in 1959 toen hij de Grote Prijs der Nederlandse Letteren uitreikte aan Adriaan Roland Holst, wat had je gedacht? Dat broer Albert eerder in de week niet aan iets dergelijks gedacht heeft toen hij Cees Nooteboom diezelfde prijs overhandigde. De naam zal zeker niet poëtisch genoeg geweest zijn. Roland Holst is als naam zo dubbel als
van Saksen Coburg Gotha. Een deeltje meer wel: het zal duidelijk zijn wie de baas hoort te zijn.

vrijdag 20 november 2009

De ploeger - Adriaan Roland Holst


België behoorlijk euforisch gisteravond en vandaag: onze eerste minister wordt de eerste president van Europa: ons kleine landje blakert van trots, dat we dat mogen beleven, hoezee! Hoewel: 'president' is een heel groot woord voor de nieuwe functie. 'Voorzitter' of het Engelse 'chairman' zou beter zijn: het is de taak van Herman van Rompuy: hij moet de vergadering voorbereiden en voorzitten of leiden van de Europese Raad: daarin zitten de staats- en regeringsleiders van 27 EU-landen. Het is kennelijk van een ander niveau dan een klassenraad op het einde van een schooljaar, om maar iets te zeggen. Bovendien moet hij de Europese Unie vertegenwoordigen in het buitenland, ook op het niveau van de staats- en regeringsleiders. Maar echt politiek sturende of bepalende macht heeft de Europese president niet: Van Rompuy wordt echt niet de Europese Obama of Sarkozy. Maar verre van mij de betekenis van zijn functie te onderschatten: hij wordt ook niet de voorzitter van de plaatselijke duivenmelkersbond, zelfs als die 'De hoge vlucht' zou heten.

De VRT had besteedde heel wat tijd en aandacht aan de benoeming van Van Rompuy, ook aan zijn 'laatste' optreden in het Belgische parlement. Je kon moeilijk anders verwachten. Vooral die vergadering in het democratische halfrond had een onverwacht hoog niveau, vind ik. Jean-Marie Dedecker (LDD) leest, om voor een afscheid in stijl te zorgen, de vierde strofe voor uit het gedicht 'De ploeger' van Adriaan Roland Holst. De premier apprecieert de hulde natuurlijk wel, maar vraagt of hij mag antwoorden. Natuurlijk mag dat, en à la minute zegt hij, los uit het hoofd, de eerste strofe van het gedicht op. Poëzie in het Belgische parlement, van een Nederlandse dichter nog wel: zelden vertoond. Je zou van Dedecker niet direct een gedicht verwachten, maar dan zo ad rem repliceren: het is weinigen gegeven. 'Grijze muis': zo werd Van Rompuy de afgelopen dagen vaak getypeerd: Usein Bolt is dan zeker tegendeel, maar onze premier heeft kennelijk een gevatheid en snelheid van geest die de benen van Bolt op zijn 62ste niet meer zullen hebben, vrees ik.

Op mijn mail kreeg ik 'De ploeger' in extenso binnen: het kwam van Project Laurens Jz. Coster, een Nederlands vrijwillgersproject dat elke dag een gedicht naar zijn abonnés stuurt, vandaag dus het gedicht uit de Belgische/Europese politieke actualiteit. Ik geef hier de tekst van het vers: je zou kunnen zien dat het nogal bij de persoonlijkheid (of het imago) van Van Rompuy past:


De ploeger

Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren,
ik sta in uwen dienst zonder bezit.
Maar ik ben rijk in dit:
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen,
en dat gij mij hebt toegewen
dit fgelegen land en deze
hoge landouwen, waar - als in het uur
der schafte bij de paarden van mijn wil
ik leun vermoeid en stil -
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur.

Ik vraag maar een ding, kracht
te dulden dit besef, dat ik geboren ben
in 't najaar van een wereld
en daarin sterven moet.
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt
wxeemoed mij talmen doet
tot ik welhaast voor uw verloren ben.

Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven
maar doe mij in den oogst geloven
waarvoor ik dien...

Opdat, nog in de laatste voor,
ik weten mag dat mij uw doel verkoor
te zijn een ernstig ploeger op de landen
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
der eigen liefde dalend avondrood -
die ziet beneden aan den sprong der wegen
de hoeve van zijn deemoed, en het branden
der zachte lamp van een gelaten dood.

Roland Holst leefde van 1888 tot 1976: een echt hedendaagse dichter is hij niet; het gedicht komt overigens uit 1917. Het vers doet nogal denken aan 'Twee horsen' van Gezelle.

Laurens Jz Coster voegt aan zijn mailtje van vandaag nog een haiku toe, van Van Rompuy zelf:


Ik ruik de vrieslucht,
en stap er dwars doorheen.
Ik adem vrij.


Vrijheid: het zij de man nog jarenlang gegund.

zondag 15 november 2009

Juffrouwen en Meesters


Eerst studiejaar, voor 1953


In 1953 begon ik aan wat toen nog algemeen heette 'het eerste studiejaar', later geüpgraded tot 'eerste leerjaar': dat klonk wat vreemder, dus dat moest zeker iets hogers zijn, of het begin van de weg die naar een zeer verheven einddoel leidde. In feite was het niet meer dan het begin van 'de eerste klas', het begin van de 'grote school': gedaan met het 'fröbelschool', zoals dat met enige klasse heette.

De volksmond had het over de 'papschool', en dat was voor iedereen duidelijk. In de Sint-Julianaschool heb ik die papschool tot een goed einde gebracht, in de Koning Albertstraat. Matjes vlechten herinner ik mij, en uitstappen naar het Raadsherenpark, waar een echte vijver lag en een heuse klimkooi stond: toen ik vijf jaar was, lag de grote onbekende nieuwe wereld niet eens vijf kilometer van het centrum van Turnhout , op de grens met Vosselaar. Maar dat besef hadden wij toen nog niet: wij wisten nauwelijks dat wij twee benen hadden, en dat de meisjes 'anders' naar het toilet gingen dan jongens. En Juffrouw De Decker was iemand die veel respect inboezemde en warmte uitstraalde en uitlokte: een door de wol geverfde kleuterjuf, een minzaam iemand die moeder vertelde hoe ik beleefd mijn hand voor de mond hield als ik eens moest hoesten. Ze vermoedde enige geest in mij, leidde ik later uit moeders verhalen over haar af. Dat alles was nog in de tijd dat vrouwen in het onderwijs, in dit geval katholiek kleuteronderwijs, niet langer voor de klas konden en mochten staan als ze getrouwd waren: iemand die kennelijk van de vleselijke geneugten genoot, mocht niet op de 'ziel van het kind' losgelaten worden. Ik heb nooit geweten wat er van juffrouw De Decker later geworden is, maar ze had wel iets, vond ik toen. Een andere juf heette 'juffrouw Maria': zeer lief vond ik haar, zelf drie- à vierjarig jongetje zijnde. Later zag ik ze vaak arm in arm met haar zus, die een kop groter was, door Turnhout stappen: wandelen kon je het niet noemen, ferm marcheerden ze bijna. Verbeten hoedsters van het preconciliair katholicisme vond ik die twee toen; juffrouw Maria heeft nooit haar beroep moeten opgeven omdat er een man in haar leven gekomen zou zijn.

Wat hebben de zusjes ze ooit gemist? Wellicht veel, als je het bekijkt vanaf het staéndpunt van 30 tot 50 jaar later, zij waren dochters van hun tijd, en zo goed als 'bruiden van Christus', zonder geloften dan. Wie zal ooit een voorgaande tijd of mentaliteit veroordelen omdat hij ervan bewust is dat we nu toch wel het toppunt van beschaving, inzicht en vooruitgang bereikt hebben? Na 1953 is er in de wereld en in Turnhout nooit nog iets fout gelopen kunnen we met enige trots melden.

Maar in september 1953 begon ik aan de 'grote school'. En niet langer in een, 'sintenschool', neen nee, in het Rijksonderwijs, want dat had vader ook gemaakt tot wat hij was, en hij wilde zijn jeugd kennelijk en terecht niet ontrouw worden. Dus ik naar 'de voorbereidende', in een wijkschool die gevestigd waz op de plaats waar zich nu de Bowlingbbevindt. Een oude fabriek was het voordien: wat er gemaakt werd, heb ik nooit geweten, maar op de speelplaats stond een reuzefabrieksschouw vonden wij, en de speelplaats zelf was een 'singelassen koer': je kon er als jong wild veulentje lekker je knieën kapot vallen dat het een lieve lust met veel tranen was. Maar de promotie der promoties was dat we nu bij een 'echte meester' zouden zitten. Wat een vreugde zou dat zijn: geen juffen meer, maar echte meesters met een grote M. Helaas, driewerf helaas: de eerste dag van het openbarende schooljaar zei die meester - Renaerts heette hij, van Retie was hij en in de stad in rijksonderwijskringen toch behoorlijk bekend, ondanks zijn ongetwijfeld jonge leeftijd - dat we hem niet met 'meester' mochten aanspreken, maar dat zijn titel gewoon 'meneer' was. Je had in die tijd wel 'meneer doktoor' en 'meneer pastoor', maar 'meneer zonder meer' voor de man die ons zou leren lezen, schrijven en rekenen vond ik maar niets. 'Meneer de onderwijzer' is nooit gebruikt: volwassenen en ouders hadden het over 'ne schoolmeester'. Daarbij te kennend gevend dat 'een meester' kennelijk toch nog wat anders is.

In 69 stond ik voor het eerst zelf voor de klas, op het Atheneum van Mol, in de hogere cyclus. Mol was voor mij een gemeente met ongelooflijk veel gehuchten met namen om in het Vlaams 'U' tegen te zeggen: Sluis, Donk, Ezaart, Millegem, Ginderbuiten. Het enige waar ik ooit geweest was, heet Postel, maar dat is dan weer een zeer eerbuiedwaardige abdij met een aantal afspanningen er vlakbij. En veel natuur: echt Mol was en is dat niet.

Zelf sta je groen in het onderwijs, in een streek waar de familienamen je treffen omdat je ze van thuis niet kent: 'Meynen' is me bijgebleven, en 'Jennen', 'Van Hoof' en 'Berghmans', allemaal nieuw. en je eerste ouderavond komt eraan: als 22-jarige frisse 'kracht' moet je het dan gaan uitleggen tegen vaders en moeders die net zo goed je eigen ouders geweest zouden kunnen zijn. En er werd tegen je opgekeken, heb ik gemerkt, want je had veel letters gegeten, en je kon mooi praten. Een man herinner ik me als behoorlijk bijzonder: een jaar of 60 was hij, klein van gestalte, niet echt heel geleerd of hoog opgeleid, goed van inborst, met goede manieren en goede wil, bezorgd om zijn 16-jarige dochter Godelieve, ook een kleintje, maar die hij de kans gegeven had hemboven het hoofd te groeien. Uitgerekend die vader sprak mij aan met 'meester'. Ik dacht aan mijn eerste studiejaar en de toen al afgeschafte meester, ik vond Turnhout toen toch verder staan dan 'la Campine profonde' en mijn excuus is dat ik nog heel jong was. Want die man, Wellens heette hij, was juist vol vertrouwen en respect: dat kon voor hem alleen van 'meesters' komen, iedereen is 'meneer' moet hij gedacht hebben.

Je bent 22 en je staat voor de klas: maar wat je vanaf dan al onderwijzend allemaal bijleert, dat leer je paradoxaal genoeg niet op school. En in de meeste gevallen komt het daarop aan.

dinsdag 10 november 2009

Zwemmende kinderen, jonge en oudere


Samen in het ondiepe


Gevorderde

Al een paar maanden gaan we samen zwemmen, Vic en ik; aanvankelijk een keer in de week, tegenwoordig twee keer. We doen dat welbewust om ons eigen steentje - of druppeltje - bij te dragen aan onze gezondheid: ik omdat ik zelf bewegen belangrijker vind dan als ms-patiënt naar de fysiotherapeut te gaan, Vic omdat hij op een niet belastende manier in de weer moet zijn om het letterlijk niet op zijn heupen te krijgen. We gaan steeds te water in Beerse, in het gemeentelijk bad 't Beerke': ik omdat ik het daar nog ken van toen de kinderen klein waren en we er samen watergewenning en -pret beleefden, Vic omdat hij in Beerse woont: lekker dichtbij. Turnhout heeft wel een gloednieuw bad, al vier jaar, maar het pleegt nogal eens gesloten te zijn, - op dit ogenblik voor onbepaalde duur wegens niet te ontdekken stroomverlies - de kleedcabines zijn eerder aan de kleine kant, en de zitbank erin is zonder meer te summier. Het cafetaria is dan weer niet gezellig, ruimte en bediening incluis: de keuze is dus vlug gemaakt. Maar mijn vaderstad kan bogen op een prestigeproject, tenminste dat!

We zwemmen baantjes, Vic en ik, gestaag en met de nodige rustpauzes. Geregeld staan we dan in het ondiepe op krachten te komen, en in dat ondiepe is dan weer allerlei te zien. Dames, leeftijdgenotes van ons, die ook hun fysiek onderhouden, jongere vrouwen die best het bekijken waard zijn, en kinderen die spelen of die ontroerend de breedte over willen kunnen. Jonge ouders - dertigers zijn dat dan - hebben hun spruiten de bewegingen kennelijk al bijgebracht, en blijven bemoedigend bij hun schatjes in de buurt: die doen te pletter hun best, houden hun hoofdje met alle macht boven water, maar zijn er nog niet gerust in dat ze niet kopje onder zullen gaan, ze bewegen zo snel ze kunnen, bijna als jonge hondjes zwemmen ze, eerder als heel jonge kikkertjes die pas hun staartje afgeworpen hebben, vindt Vic. Hij is altijd gymleraar geweest, en stelt dat ze integendeel juist brede en eerder trage armslagen moeten maken, maar het kleinekinderinstinct is nog niet zo ver. Toch: ze spreken hun moed aan, ze geraken de breedte over, kijken bij aankomst glorierijk naar vader of moeder, ook trots op zichzelf dat ze het toch maar voor elkaar gebracht hebben. Ze willen kunnen wat de ouders kunnen, zoals ze hebben leren lopen, ze willen dat die van hen houden, ze willen het goed doen. Je hebt zelf kinderen leren zwemmen, je ziet zo'n meisje voorbij dobberen, en je kunt niet anders dan zeggen:'Goed gedaan, meisje, je bent er bijna'. Waarop het kind nog meer glimt, en de ouder zich realiseert dat ook hij dat goed gedaan heeft. Vertederend is het: je wil het elke week zien gebeuren.

Zes-zeven jaar zijn die zwemkindertjes: geen kleuters meer, waarschijnlijk dicht bij de grote school, of er net aan begonnen: vol goede wil en stralend willen ze vooruitkomen.
Heel bewust zijn ze er zich misschien niet van, - compleet onschuldig zijn ze nog - maar een periode van hun jonge leventje is afgesloten, een nieuwe is volop aan het beginnen. Vertederend zei ik al, en mooi, te zien hoe de opvolgertjes van onze kinderen ook hun eigen weg gaan, vol vertrouwen en geloof in hun ouders. En vol trots en vreugde om zichzelf. Het maakt natuurlijk oude tijden wakker, zoveel zal duidelijk zijn, en ook dat geeft en warm gevoel.

maandag 2 november 2009

Herfst met wolken: impressies II


Peerdsven: al lang dode boom


Wolken, alsof Jacob van Ruysdael ze daar zo gehangen had


Ganzen in een vennetje, niet op een donk

zaterdag 31 oktober 2009

De dood zit in het jaar


'Zoo zeere gevallen blâren', Kempisch Kanaal, Turnhout

De dood zit nu echt wel in het jaar: in een vrolijk tempo worden de dagen korter, herfstiger ook, en als ik door de straten rijd, straten die tegenwoordig nogal eens afgeboord zijn met bomen, zie ik gebeuren wat me dan door het hoofd schiet: 'Hoe zeere vallen ze af,/ de zieke zomerblâren'. Guido Gezelle bedacht dat, en hij gaat verder: 'hoe zinken ze, altemaal,/ die eer zo groene waren,/ te grondewaart!' In de bundel 'Rijmsnoer' (1897) staat dat; het gedicht zelf zou geschreven zijn op 14 oktober 1894. In het gedicht 'Bedemaand' uit 1885 vind je hetzelfde idee, met een duidelijk religieuze connotatie: 'Laat ons onze lenden allen/ gorden, ter begankenis,/ eer wij, als de blaren, vallen;/ eer het tijd van sterven is!' Dat vers komt dan weer uit 'Tijdkrans'. Sterfelijkheid en vergankelijkheid kunnen bij Gezelle uiteraard niet zonder de idee God: 'ter begankenis' gaan is hetzelfde als 'op bedevaart' gaan. De man was niet voor niets priester. Voor wie dat laatste niet echt kan appreciëren: zeer ultramontaans katholiek was hij, allesbehalve hoop oplopend met de Hollandse calvinisten. Iedereen is kind van zijn tijd, en van zijn overtuiging.

Af en toe gebeurt het me dat in in een groep vrienden een tekst te lezen heb: afgelopen week was dat ook weer het geval. Denkend aan de tijd van het jaar kwam ik uit bij een vers van M. Vasalis: 'Sub finem'. Weer een gedicht over sterfelijkheid en vergankelijkheid, niet die van de natuur en het leven in het algemeen, maar over de eigen komende dood. De natuur - het licht! - komt nog wel even kijken, maar het is het laatste licht. Hier gaat het over de kracht en sterkte die nodig zijn om alles los te laten: zichzelf, de liefste en de kinderen. Het laatste vers is de logische, krachtige, laconieke slotsom van het gedicht, en Vasalis' leven.
Het gedicht loopt zo:

SUB FINEM

En nu nog maar alleen
het lichaam los te laten -
de liefste en de kinderen te laten gaan
alleen nog maar het sterke licht
het rode, zuivere van de late zon
te zien, te volgen - en de eigen weg te gaan.
Het werd, het was, het is gedaan.


Die laatste regel mag, wat zeg ik: moet op mijn doodsbrief staan. Realistische boodschap nalaten, noem ik dat dan.

'Sub finem' is het laatste gedicht uit de bundel 'De oude kustlijn', gepubliceerd in het voorjaar van 2002. Vasalis was al in 1998 gestorven, net geen 90 jaar oud. Ze had in de jaren voor haar dood nog aan deze bundel gewerkt, haar kinderen hebben dat werk voltooid. Heel opmerkelijk is dat, want de dichteres omdat de dichteres sinds 1954 nagenoeg niets meer gepubliceerd had.

Een recensie van deze postume bundel is te vinden op

http://www.derecensent.nl/2000-2004/vasalis.htm

woensdag 28 oktober 2009

Herfst met wolken


Hersfstlicht blinkt op de kruinen


Nauw zichtbare regenboog


Priemende zon


Bezwangerd zwerk

Afgelopen zondag, 24 oktober, was het weer zo goed dat ik dacht: 'Ik wil van de laatste zonnestralen van het jaar profiteren, ik trek er met mijn 'Harley Davidson for the Disabled' ,'my HDD so to speak', nog eens op uit. Een bijna identieke afkorting wordt overigens in onderwijskringen wel eens vaker gebruikt. Maar dat is een irrelevant terzijtje.

Ik dus na een maandje weer naar het Peerdsven, want daar is men met natuurherinrichting bezig, restauratie van het oude landschap. Heel wat bomen zijn inmiddels gekapt, het ven ligt vrij nu, en er begint na deze droge zomer al wat water in te staan. Dat is bij lange nog niet overal het geval: het 'Ezelsven' ligt er nog steeds zo droog als een nootje bij, en de ezels zijn ook al verdwenen.

Een eindje verder liggen nog twee vennetjes op Merksplas, plassen in weilanden in feite. In het eerste zie ik nog behoorlijk wat leven: zeker en twintigtal Canadese ganzen, rustig en onverstoorbaar genietend van water en zon. Ook kieviten zijn er nog, maar toen ik dichterbij kwam, vlogen die met zijn zevenen op en weg naar kalmere oorden: ze hebben het kennelijk niet voor amateurfotografen die met hun HDD's tussen de weilanden behoedzaam komen aanrijden. Opmerkelijk toch: kieviten zijn trekvogels, maar eind oktober waren ze hier nog te bekijken. Snippen zijn kennelijk wel al elders naartoe. Het tweede ven staat ook droog, maar erboven zie ik dan weer twee reigers elegant zwevend komen kijken of er niet nog een paar kikkers of andere beetjes lekkers te verhapstukken zijn. Hun zoeken is vruchteloos, vrees ik.

Gelukkig zijn er deze zonnige zondag ook genoeg donkere wolken, gelukkig krijg ik een 'verkwikkende' regenbui over me heen. Niet echt leuk, nat worden op een nazomertochtje, maar 'elk nadeel hep se voordeel' zoals wij sedert jaren weten. Want op het einde van de Langvenstraat en de Geheulse Dijk doet de natuur al aan 'wiedergutmachung': een heuse regenboog verschijnt boven de weidse weilanden aldaar. Zwakjes licht hij , die boog, 'nauw zichtbaar', maar ik vind het toch prachtig. En zoals de zon speelt en blinkt op de boomkruinen! Herfstlicht geeft zoveel meer leven dan staalblauwe zomerzwerken, die ik ook wel best apprecieer. Verstoppertje spelen achter de wolken, dat doet Laura deze tijd ook graag, maar ze doet haar best om er toch door te priemen, en te 'ver-schijnen' waar ze kan. Prachtige effecten levert dat op.

Turnhout, mijn vaderstad, is niet bepaald mooi en heel aantrekkelijk, vind ik, maar het vennen- en natuurgebied ten noorden ervan maakt dat meer dan ruimschoots goed.

zondag 13 september 2009

Een foto van 11 september - Wislawa Szymborska


Richard Drewe: Falling Man

Een foto van 11 september


Ze sprongen uit de brandende etages naar beneden -
een, twee, nog een paas
hoger, lager.

Een foto hield ze levend tegen
en bewaart ze nu
boven de aarde naar de aarde toe.

Elk van hen is nog een geheel
met een persoonlijk gezicht
en bloed dat goed verborgen is.

Er is tijd genoeg,
voor het haar om los te waaien,
voor de sleutels en het kleingeld
om uit de zakken te vallen.

Ze zijn nog steeds in het bereik van de lucht,
binnen de kring van de plekken
die net zijn opengegaan.

Ik kan maar twee dingen voor hen doen -
die vlucht beschrijven
en geen laatste zin toevoegen.

(Uit 'Het Moment', mei 2006)


Gisteren, 12 september, is me iets zeer merkwaardigs overkomen: ik lees in een gezelschap mensen die elkaar genegen zijn, mezelf incluis, 'Een foto van 11 september' voor. 9.11 was de dag daarvoor 8 jaar geleden, het leek me meer dan passend. Ik lees voor en de ruimte vult zich met een soort van sacrale stilte: je kunt een speld horen vallen, heet het dan. Je voelt dat als voorlezer, en tezelfdertijd voel ik de tranen naar mijn stem stijgen, maar ik beheers me en breng het gedicht tot een goed einde.

Zelden heb ik de kracht van de poëzie zo lijfelijk in mezelf gevoeld. Ik vond het natuurlijk een goed gedicht, anders had ik het niet gekozen, maar ook de bijna beklemmende stilte gaf hetzelfde gevoel weer. Niet dat ik de meest bedreven voordrager ben, die kracht ligt in het gedicht zelf, als je het stil voor jezelf leest, maar veel meer als je het deelt met toehoorders. Met simpele middelen doet Szymborska dat: eenvoudige woorden, eenvoudige zinnen, eenvoudige beelden. Het zeer doeltreffende gebruik van 'nog' bijvoorbeeld: straks niet meer, klinkt het na. 'Nog' een persoonlijk gezicht en bloed dat goed verborgen is: de kracht van die beelden zit in wat ze niet zeggen, maar war ze hartverscheurend voorspellen. De onverschilligheid van de wereld: haar dat nog tijd genoeg heeft om los te waaien, kleingeld dat nog kan vallen. De verschrikkelijke gruwelijkheid: in de lucht, maar binnen de kring van net opengegane 'plekken', van snellere springers. En de empathie van Szymborska die de vlucht beschrijft en die weet dat zij en wij machteloos zijn, en daarom zwijgt, geen laatste zin toevoegt.

Magistraal hoe dit gedicht de essentie van deze tragedie vat: hoeveel inkt is er na 9.11 op alle mogelijke manieren over deze katastrofe gevloeid zonder dat die ooit de kern van de zaak raakte. Het verschil tussen journalistiek proza en poëzie kan niet duidelijker geïllustreerd worden: nieuws wordt oud, dit gedicht blijft leven, blijft gevoel oproepen.

Gelukkig de dichter die dit de mensheid kan geven. Hoewel, ik kan me voorstellen dat het bij tijden ook een zware last is.

zaterdag 5 september 2009

Expeditie Zandven


Het Zandven: enige open weidsheid


Kale berk in gevuld landschap



Kijk'plat'form aan het Koeven


De zon schijnt in het water van de Kleine Klotteraard

Het Koeven had ik dan wel gezien, het Zandven nog niet: de bosweg ernaartoe leek mij voor een paar weken te modderig, dus te gevaarlijk. Ik wilde niet moederziel alleen vastrijden in een gebied waar nauwelijks een levende ziel komt. Maar het weer bleef droog, het Zandven liet me niet los, en mijn kaartje liet toch wel duidelijk een weg zien. Bijgevolg: ik zou het Zandven ook als verovering aan mijn reeks 'bezochte vennen' toevoegen. Maar uitgestippelde wandelingen zijn natuurlijk geen rolstoelcircuits: voorzichtigheid bleef geboden.

Ik verlaat de brede bosweg, sla linksaf een pad in waar de laatste honderd jaar geen elektrische rolstoel meer gespot is - uitgestorven zijn die tuigen daar - en vervoer mezelf zeer behoedzaam naar het gezochte ven. Op een gegeven ogenblik vult een kennelijk redelijk diepe plas bijna de hele breedte van de weg, de vaste grond die nog berijdbaar is, helt echter te veel, ik stap uit en loop gewoon verder: zo ver kan het niet meer zijn. Nu is 'lopen' voor mij een eerder optimistisch werkwoord, maar het lukt me toch. Dicht bij de bestemming tiert het gras weelderig, en laag-bij-de-grondse braamstruiken prikken hartstochtelijk in mijn blote voeten in sandalen. Maar ik zie het Zandven dan toch, en het herstel van het oorspronkelijke heidegebied: er wordt vanuit het beleid echt aan natuurbehoud gedaan, en dat vind ik toch belangrijk. Ik neem een paar foto's en loop terug naar mijn rolstoel die in al zijn glorie staat te pronken waar ik hem achtergelaten heb: hier uitgestorven vervoermiddelen worden niet gewheelchairjackt.

Op de weg terug voorbij het Koeven: staan daar vlak naast toch ook geen ezels zeker? En ik ontdek het 'Kijkplatform', waarvan ik twee weken geleden dacht dat het er niet was. Jawel, meneer, jawel! Ik had in al mijn naïviteit een houten constructie verwacht, iets wat echt in de natuur daar past, maar nee, dat is er niet. Wel heeft 'men' een aarden verhoog georganiseerd, waarop behoorlijk wat plantengroei en ook weer bramen, en dat is het dan. Je staat wat hoger, en je kunt 'uitkijken', maar de naam 'platform' is een eerder leugenachtig eufemisme. Het staat vol bulten en kuilen en kuiltjes, gaten en 'kotters': erbovenop staan lijkt meer een evenwichtsoefening, maar mijn wandelstok houdt mij recht, behalve in twee verwaarloosbare gevallen. En je krijgt een beter zicht op het Koeven: wie zou zich nog beter kunnen wensen?

Langs het Bels Lijntje rijd ik terug, en beklauter eerst nog de Uitkijktoren: hier hebben ze kosten nog moeite gespaard, wat mij ook al niet verkeerd lijkt. En de zon schijnt er letterlijk in het water van de Kleine Klotteraard'. En van het hele gebied, wil ik hopen, wat ook zeker niet te versmaden is.

zaterdag 29 augustus 2009

Dombergheidewandeling: heringericht naamloos vennetje


Het kleine ven: deze zomer zeer droog


Volop heide


Kleinere vegetatie

zaterdag 22 augustus 2009

Zes gerenommeerde vocale gezelschappen


Gerenommeerd vocaal gezelschap

Zaterdagochtend hebben wij ons zwemuurtje, Vic en ik: eens niet te overdreven bewegen kan nooit kwaad, ook en zeker niet voor een ms-patiënt zoals ik. Sta ik na onze beurt in de kleedcabine, de radio staat op 'Radio 2', 'de grootste familie van Vlaanderen', het loopt tegen de middag, en dan is er de obligate reclame. In principe te verwaarlozen boodschappen, maar ethervervuiling moet ook kunnen in deze moderne tijd. Een sensueel-erotische mannenstem heeft het over een muziekfestival waar 'zes gerenommeerde vocale gezelschappen' zullen optreden: allen daarheen! Eigenlijk bedoelt hij 'zes bekende koren', maar dat zegt hij niet, dat is te gewoon. De grootste familie krijgt een hogere taallaag geserveerd, waardoor het buitengewone, de meerwaarde van het aangebodene wordt gesuggereerd. Dat de betekenis een beetje duisterder wordt: een kniesoor die daarom maalt. Mensen voelen zich belangrijk als ze het vermeende 'hogere, betere' verstaan, en daar speelt de boodschap kennelijk op in. Daarvoor mogen rustig gekunstelde woordenschat en een onnatuurlijk stemtimbre ingezet worden: mensen bedriegen en beliegen mag kennelijk, maar met stijl dan, zelf opgelegde efficiënte stijl.

Mijn leraar Nederlands (in de jaren 60 zijn we dan) hield ons altijd voor: schrijf zoals je beschaafd zou spreken. Je zegt en schrijft 'hoe heet je', niet 'oenoemdegèè'. Hetzelfde heb ik mijn eigen leerlingen altijd voorgehouden: taal is in de eerste plaats een communicatiemiddel, dient mensen met elkaar in contact te brengen, niet om afstanden te scheppen. Woorden en taal zijn niet hetzelfde als de twee strepen om de mouw van de korporaal, of de drie - zelfs vijf - op de kraag van een generaal. Taal dient niet om hiërarchieën te vestigen, taal, zou je denken, is een middel tot democratisering. Dat wil niet zeggen dat er geen vaktalen ndig zijn en mogen bestaan, en evenmin dat we op het niveau moeten blijven steken van wat ik in het Engels noemde 'I open the door and I shut the window'.

Maar taal gebruiken door op schijnwaarden in te spelen en ze in feite te propageren vind ik een verwerpelijk procédé: taal moet duidelijk maken, onthullen, niet verhullen of de mensen afschrikken en doen reageren met 'Die kan het zo goed zeggen, dat zal dus wel waar zijn'. Waardoor en waarna ze er het zwijgen toe doen, en van enig contact geen sprake kan zijn. Maar dat is ook niet de bedoeling van reclame natuurlijk: verleiden is de boodschap, goed of minder goed verborgen.

vrijdag 21 augustus 2009

Doolhof- en Dombergheidewandeling


Schuur, minstens 150 jaar oud


Stoere balkenbrug: voor mij rechtsomkeer


Europa timmert mee aan de Kempen

Twee kortere wandelingen uit mijn mapje zijn de 'Doolhofwandeling' en de 'Dombergheidewandeling': de eerste bijna 5 kilometer lang, de tweede precies 4. Ze liggen overigens dicht bij elkaar: elk aan een andere kant van het kanaal.

De Doolhofwandeling is de ruigste van de twee: ze voert door wat nu een bosreservaat genoemd wordt, en dat tot 1999 eigendom was van de bekende Turnhoutse familie Dierckx: helaas niet de naam van de moeder van mijn kinderen, wel die van - veronderstel ik - het Dierckxgeslacht dat ook de plaatselijke notarissen heeft geleverd. Je komt eerst wel voorbij een schuur die volgens mijn gidsje minstens 150 jaar oud is, en dat zie je ook wel aan het zadeldak. Maar in de Doolhof zelf begint pas de echte wandeling. Het is een gebied dat zelfs na deze droge zomer nog vochtig is, met hier en daar best wat slijk en moeilijk berijdbare wegen. Maar het gaat om een wandeling, geen promenade voor de argeloze rolstoeltoerist. Ik zet mijn vehikel op zijn laagste snelheid en laveer traagjes en behoedzaam tussen modderige resten van plassen, daarbij met mijn rechterbeen de rolstoel in evenwicht houdend, want ik wil me niet onverhoeds in die modder storten. Maar ik zit in de volle natuur, wat zou ik klagen? Ik moet naast een hooiland waar sporen van wandelaars het enige pad vormen. En over een beekje, maar gelukkig ligt er een bruggetje: vijf dikke stevige balken, erdoor zakken kan niet. Erop en erover geraken jammer genoeg ook niet: die balkenbrug is zo hoog dat mijn rolstoel met de beste wil van de wereld dat verhoogje niet aan kan. Wandelen is niet hetzelfde als rolstoeleren! Rechtsomkeer dan maar, en zo maak ik het circuit ook vol, en tenslotte langs de vaart kom ik aan mijn vertrek- en eindpunt.

De 'Dombergheidewandeling' is interessanter: in de Watertappingsstraat sla je rechts het bos in, en je komt zo aan een klein droog ven zonder naam. Rond dat vennetje wordt actief aan heideherstel gedaan: bomen zijn gekapt om de oorspronkelijke vegetatie weer een kans te geven. En dat lukt vrij aardig, zie ik: heide groeit en bloeit er alom.

Op dit ogenblik bouwt 'men' in het ruimere vennengebied een natuurinrichtingsproject uit. 'Men' dat zijn dan het 'Agentschap voor Natuur en Bos' en de 'Vlaamse Landmaatschappij'; de herinrichting kreeg ook de steun van het LIFE-fonds van de Europese Unie. Dit fonds erkent het Turnhouts Vennengebied als een uniek natuurgebied op Europese schaal: niet niks vind ik dat, te herstellen en herstelde natuur om trots op te zijn, hier zo vlakbij. Je komt zo wel tot de eigenaardige paradox dat deze nieuwe oude natuur ten slotte een product is van de huidige cultuur. Niet zo raar, en waar. En ik kan het alleen maar toejuichen.

De grafheuvels, foto's


Grafveld 'Het Heike': de uitleg


Grafheuvel met palenkrans


Eentje met greppel

zondag 16 augustus 2009

Tumulusjes, Ravels Kamp, de Congoster


De Baalse Hei: kleiput gepromoveerd tot zwemvijver


Kempisch reliëf


Ven krijgt eigenaar, wordt vijver en privé

Uit 'Wandelen in en rond Turnhout' is de Vennenwandeling de langste (15 km), de Kampheidewandeling misschien de interessantste, en het traject beslaat toch ook 10,5 km. Je vertrekt ook camping 'De Baalse Hei': zeer vaak al ben ik ,er voorbijgereden, maar nog nooit binnen geweest. Ik mag van alles zijn, maar geen kampeerder, dus heb ik er niet veel te zoeken, vind ik.

Dus scooter ik naar de Ravelse Bergen, een bosgebied dat ondanks de naam toch op Turnhout ligt. Het deels aangeplante bos ziet er toch natuurlijk uit: menselijk ingrijpen lijkt tot een minimuum beperkt. Je komt voorbij een vijver die vroeger een ven was, maar de eigenaar heft het 'jammer genoeg' omgebouwd. En meteen laar hij ook duidelijk merken dat dit deeltje natuur van hem en niemand anders is: het gebied is bij wijze van afschrikking assertief omheind, hier en daar zelfs met prikkeldraad. Iets verder kom je aan het 'Ravels Kamp': in de periode van het 'Verenigd Koninkrijk der Nederlanden' (1815-1830) bevond zich hier een militair kamp waarvan elk spoor ondertussen al lang verdwenen is, maar de plaats wordt nog altijd heeft zijn naam wel behouden. In mijn jonge jeugd heb ik die vaak horen noemen, maar ik was er nooit geweest. Veel meer dan de gewone Kempische begroeiing is er ook niet te zien. Maar het kamp moet zeer belangrijk geweest zijn: Koning Willem I is er in 1819, '21 en '23 op inspectie geweest, logeerde dan wel eens in Turnhout in het 'Huis metten Toren', 's avonds werd op het stadhuis (dat ook al verdwenen is) een groot bal georganiseerd en de vreugde was allicht alom. Maar in 1830 was die blijdschap over.

De oudste sporen van menselijke activiteit vind ik an het 'Klein Ravelspad': gerestaureerde prehistorische grafheuvels die dateren van ca. 700 tot ca. 250 voor Christus (de vroege en midden- ijzertijd noem je die periode). De mensen die deze grafheuvel(tjes) oprichtten, behoorden tot de Urnenveldencultuur. DDie lage tumuli werden afgezoomd met een greppel of een palenkrans, die door de restauratie dus te zien zijn. Op het Looypad, op het domein 'Flipkensvijver' is nog een prehistorische grafheuvel ontdekt, en die komt zelfs uit de bronstijd, en is dus ouder dan die an Ravels. Maar Flipkensvijver is privé domein, de grafheuvel krijg je dus niet te zien.

Je komt dan via een lange rechte weg aan het kanaal uit, je neemt richting Turnhout en je bent eigenlijk zo weer aan de Baalse Hei. En daar steek ik weer iets op: die Baalse Hei is uitgebouwd op de vroegere terreinen van steenbakkerij 'De Congoster'. Nog zo'n toponiem uit mijn jeugd: ik heb wel eens over 'De Congoster' gehoord maar eigenlijk nooit geweten waar die ster stilstond. Nu dus wel. De steenbakkerij ging in de jaren 50 failliet. Een kamping is het nu, volgens mijn gidsje een 'rustig en groen weekendverbijfpark. De oude kleiputten van de Congoster zijn nu zwem- en speelvijvers: het nuttige aan het aangename paren, noem je dat. en ik ben tenslotte op de camping geweest: beetje drinken, beetje eten, de grote zwemvijver bekijken. Het ziet er allemaal best mooi en aangenaam uit, moet ik zeggen.

woensdag 12 augustus 2009

Het enige echte Koeven


Het Koeven, gezien vanaf de bosweg



Gerestaureerd heidelandschap

alt=""id="BLOGGER_PHOTO_ID_5370117889445188866" />

De natuur kan gecontroleerd haar gangen gaan

Het Ezelsven is nu wel in de plaats gekomen van het Koeven, maar de verenigde runderstand hoeft zich niet onmiddellijk gediscrimineerd te voelen: het ven dat hun naam draagt, ligt vlakbij, nog op grondgebied Turnhout, zo'n vijfhonderd meter rechts van de Langvenstraat. Je kunt er komen via een brede bosweg. Aan het begin daarvan staat een bord dat je meedeelt dat hier gewerkt wordt: een paar jaar geleden lagen er stapels op maat gezaagde boomstronken, het bos werd kennelijk uitgedund. Mijn gidsje vertelt me dat het heidegebied Koeven en Zandven, dat nog verder ligt, in 2007 door 'Natuurinrichting' hersteld werd. Optimistisch deelt de tekst nog mee dat je vanaf een 'kijkplatform' 'een overzicht krijgt van een uniek stuk vochtige heide'. Ik heb helaas geen platform gezien, ik ben dan maar recht gaan staan in mijn 'Harley-Davidson voor gehandicapten' en het moet gezegd: het zicht is best indrukwekkend. Zo ruig als daar heb ik de Kempen nooit gezien: wildernis op zijn Belgisch is het daar. Van het ven zelf zie je niet zoveel, maar van de begroeiing keek ik toch wel op. Het Zandven ligt nog eventjes verder, maar daar ben ik niet geraakt. De brede bosweg ligt er op sommige plaatsen nog flink modderig bij, en mezelf hopeloos in het slijk rijden, daar pas ik liever voor.

Opmerkelijk is ook dat dit gebied de waterscheiding tussen Schelde- en Maasbekken vormt: het water van het Zwart Water en het Zandven vloeit bij hoge stand deels af naar de Aavallei en zo naar de Schelde en deels naar de Markvallei en zo naar de Maas. Dat geeft mijn wandelgids me tenminste mee.

In de buurt van het Koeven en omgeving kom weinig mensen tegen: enerzijds een beetje zonde, want het is er best mooi, anderzijds al maar goed, want het landschap wordt niet verstoord en blijft zo authentiek, al is het een voorbeeld van natuurrestauratie.

maandag 10 augustus 2009

Vermeend Koeven wordt Ezelsven


Zomers Ezelsven


Riante flora: lisdodde


Het Ezelsven in volle bedrijf

Ik toer nu toch al een jaar of vijf op het Kempische platteland rond, vooral in de driehoek Turnhout - Merksplas - Weelde-Statie, maar ik doe nog altijd nieuwe ontdekkingen. Je moet er soms eerst wel wat lectuur bijhalen, bijvoorbeeld een mapje met de beschrijving van 7 wandelingen: 'Wandelen in en rond Turnhout'. Er staat een Dombergheidewandeling in, een Kampheidewandeling, en ook de Vennenwandeling. Die wandelingen doe ik dan ook, met mijn onvolprezen 'scootmobiel' wel te verstaan. Niet helemaal perfect te been mag ik mezelf noemen, en toch kom ik overal, of zeer bijna en nabij.

Maar ik wilde me wel eens, met het gedrukte woord van de routebeschrijving in de hand, laten begeleiden op die 'Vennenwandeling'. Je komt allerlei te weten over het verleden van het gebied: steenbakkerijen, pannenfabriek, blekerijen en de stabiele zuurtegraad van het venwater, rijkdom van fauna en flora, best interessant allemaal.

Waar de Langvenstraat (Turnhout) van naam verandert en de 'Geheulse Dijk' (Merksplas) begint, zit je vlak bij bossen en in cultuur gebracht heidegebied: akkers en weilanden bepalen het landschap, en van de oorspronkelijke heide is er geen spoor meer. In de 18de eeuw werd de ontginning ervan gestimuleerd door keizerin Maria-Theresia: ontginnen van de heide betekende belastingvermindering. De routebeschrijving vertelt dat de laatste ontginningen dateren van tijdens en na de Twee Wereldoorlog. Dat is dus nog mar kort geleden. En dan staat er iets moois in mijn gidsje: 'Toch merk aan je rechterzijde een ven op dat pas onlangs heraangelegd werd. In de zomer kan je hier steeds vissende blauwe reigers observeren. Dit ven is ook de enige broedplaats uit de buurt voor grote groepen kieviten.' Dan wordt de tekst poëtisch: 'Gezellig keuvelend komen ze er drinken en hun verenkleed herschikken in de zomermaanden.' Ik heb altijd gedacht dat deze plas 'Koeven' heette. Maar nee dus. In de voorbije 5 jaar heb ik het wel steeds zien groeien. Aanvankelijk leek het niet meer te zijn dan een beetje grote plas in een weiland, maar die plas nam jaar na jaar toe. Ik heb er kieviten gezien, snippen, Canadese ganzen, maar geen vissende blauwe reigers. In dat weiland rond het nieuwe ven staan vaak een paar ezels, soms meer dan twee, en daarom - ook al omdat mij geen naam bekend is - noem ik het vanaf nu 'Ezelsven': het Koeven is eventjes verder, het Peerdsven ligt nog meer richting Turnhout. Na de paarden en de koeien mogen de ezels best eens aan de beurt komen, vind ik.

Er is dit jaar nogal vaak over een typisch Belgische zomer gesproken: dan weer voor een paar dagen zon, dan weer grijs, dan weer warmer en dan weer frisser. Maar droog is deze zomer tot op vandaag zeker geweest: het Ezelsven ligt er in ieder geval bijna volledig uitgedroogd bij, en behalve het ezelspaar en de twee honkvaste Canadese ganzen is de fauna weggetrokken, elders op zoek naar voedsel. Maar voor mij is het vaste stek geworden: vol water en bijgevolg in volle glorie is het in de lente meer dan de moeite waard. Je ziet alles weer groen worden, de bloemen steken massaal de kop weer op en de vogels bieden een onuitputtelijk schouwspel. Een steeds voortdurende attractie, mijn Ezelsven, zelfs wanneer het in de zomer van dit jaar droog staat: afwisseling zie je er altijd

zaterdag 1 augustus 2009

Dakket nie en weet

'Dakket nie en weet': correct Turnhoutse volkstaal is dat, ook al hoor je die formulering niet meer zo vaak. Andrea Caethoven, die ons dialect perfect beheerst, zorgde door die zegswijze voor lachbuien bij een collega van haar, die ook perfect Turnhouts kent, maar iets minder. Dat moest ze mij toch eens vertellen, en meteen vragen of ze dan verkeerd zat. Waarop ik: 'Maar nee, Andrea, dat is perfect juist, het gaat om een versterkte ontkenning, zoals in het Frans met 'je ne suis pas'. Ik heb er Gezelle nog bijgehaald met de eerste regels van zijn gedicht 'Moederken': 't En is van u/hiernederwaard/.../mij, moederken,/geen beeltenis,/geen beeld van u/ gebleven.' Maar die verzen komen uit 1891, en dat verklaart de lach van Andrea's collega: het gaat om oude taal, en niet iedereen kent die nog, of gebruikt die nog. Maar 'Dakket nie en weet' leeft nog, niet meer bij de jongere generatie allicht, maar leeft nog.

Dialect evolueert ook, oude vormen worden minder gebruikt, verdwijnen, sterven weg. Wie zegt nog 'Nènik' voor 'Nee, ik niet'? Oude mensen hoorde ik dat in mijn jeugd nog wel eens zeggen, waar tegenwoordig, wie nog? Of de oude Turnhoutse uitspraak van de lange 'a': dat werd dat zoiets als 'èè'. Die klank was al in de jaren 50 verouderd, en werd als te plat aangevoeld om nog gebruikt te worden. Onze buren in die tijd zegden dat nog, wat aanleiding gaf tot spottende regeltjes als "'k Heb me nèènd verbrèènd aan de kèènt van 't lèènd bè Mietèènt in Ollèènd." Die klank is kompleet weg, dat is geen Turnhouts meer. Een van mijn tantes - ze woonde in de Voorzorgstraat, waar een speciaal soort Turnhouts gesproken werd - gebruikte het woord 'bedieëmer'. Ze zou dat 'bedieëmer' wel doen: straks, een beetje wachten en dan, 'seffens' in 't schoon Vlaams.
Nooit heb ik geweten waar dat woord vandaan kwam, wat daar in het Algemeen Nederlands tegenover staat. Twee dagen geleden redt vriend Herman mij uit de nood: het zou komen van 'bij deemstering': ik ben 'bij deemstering' thuis, voor het echt donker wordt, 'seffens' dus, straks. Nog zo'n probleempje: vorig jaar verklaarde iemand voor vast en zeker dat 'zekske' (een zakje dus) echt Turnhouts is. Ik had dat nog nooit gehoord, en zei dus dat het niet klopte. Toch toch, zei zij, en 'pekske' ook. Wat ik ook nooit gehoord had, dus geen Turnhouts was. Tot ik aan een 'tekske' dacht: dat zeg ik ook. Een gewone tak is in ons dialect ook 'nen tek'. Zo zie je maar: je leert alle dagen bij, je stuurt alle dagen bij, ook de kennis van je dialect, je moedertaal, dat je denkt volledig en kompleet te kennen. Het is een vaststelling die aanspoort tot nederigheid.

Mensen die van taal houden, zijn vaak ook erg aan hun dialect gehecht, ook al spreken ze dat niet meer geregeld. Maar zoals ze de algemene taal bij voorkeur correct proberen te gebruiken, vinden ze dat dat bij de streektaal ook zo hoort. Zo iemand ben ik ook: als je dan Turnhouts gebruikt, gebruik het dan correct, anders kom je terecht in een tussentaaltje dat door Geert van Istendael zo plastisch 'Verkavelingsvlaams' is genoemd.

De vraag is dan natuurlijk: wat is correct dialect, want een spraakkunst en een woordenboek van die taalvorm(en) bestaan niet, de spelling is niet geregeld, literatuur is onbestaande. Je kunt je alleen op het gebruik richten, maar wat voor mijn generatie nog best goed Turnhouts is, vindt in de ogen van jongeren geen genade meer, gesteld dat ze nog betrouwbare streektaalbronnen zijn. Of ze zijn door hun studies het dialect voor een groter of kleiner deel verloren, of ze komen van de andere kant van de stad, waar bijvoorbeeld een lichtjes andere woordenschat gebruikt wordt. Of mensen horen tot andere standen, wat ook weer verschil geeft. In een woord: correct dialect is niet zomaar te definiëren.

Misschien is het toch veel eenvoudiger correct Nederlands na te streven, want Nederlands is een mooie taal, vind ik. Maar ik ben bevooroordeeld: ik ben heel mijn leven Leraar Nederlands geweest. Zo komt het dat mijn kinderen geen Turnhouts kennen, en als ze dat taaltje dan toch eens proberen, draait mijn maag om: ze hebben de streektaal niet in de mond, het klinkt gemaakt een onnatuurlijk, ze hebben het niet, mijn kinderen.

Voor liefhebbers van de Voorzorgstraat: in de jaren 50 werd die straat de 'Kwikstraat' genoemd, omdat er zoveel kinderen rondliepen. 'Kwikken' voor 'kweken' dus. Maar 'kwikken' betekent ook 'wegen', voelen hoe zwaar iets is: 'Kwikt dat eens efkens'.

'Seffens' is ook zo'n leuke: altijd wordt dat geschreven met een dubbele 'f', maar ik heb het nooit anders gehoord dan als 'sèvves'. Met dubbele 'f' ziet er beschaafder uit denk ik. Als de schijn maar gered is, want we willen hogerop, ook in Turnhout. Wij noemen Jef, Jan of Mie, zeggen ze dan. Ik noem Jef, Jan en Mie dan kwibussen.

Correctie van alle correctheid:
Andrea kent die uitdrukking over de lange 'èè' ook, meldt ze mij. Maar met een variant: niet 'aan de kant van 't land', maar 'aan de kèènt van de lèèmp'. Natuurlijk: het is veel logischer en comfortabeler je hand te verbranden aan de kant van een olie- of petroleumlamp. Andrea weze bij deze bedankt.

The Lambeth Walk


Dancing the Lambeth Walk


München 1938: Chamberlain, Daladier, Hitler, Mussolini

Het is soms wonderlijk wie er je woonkamer binnenkomt als je gewoon maar tv zit te kijken.

Een paar dagen geleden kijk ik naar de CanvasCrack, zoals wel eens vaker, wordt er een vraag gesteld over een liedje uit Engeland, een hit uit 1937 die erg populair geworden is, en die de naam had van een wijk in Londen: je kunt dan kiezen uit drie mogelijkheden, maar voordat ik de eerste nog maar gehoord had, wist ik: dat is de Lambeth Walk en niets anders. Mijn geheugen liet mij niet in de steek! Niet dat ik een directe herinnering heb aan 'hits' uit het jaar waarin mijn ouders getrouwd zijn: de oorlog heeft mij nog 10 jaar uitstel van geboorte gegeven. Die herinnering gaat terug tot in de late jaren 50: toen zong vader het deuntje nog wel eens. Maar hij had er een andere tekst bij, die wel in heel Vlaanderen bekend zal geweest zijn, vermoed ik. De woorden gingen zo:

'Hitler deed een varken dood,
Mussolin' die kreeg een poot,
En Chamberlain die nam het staartje mee!'

Waarop dan in het dansliedje luidkeels 'Hoi!' geroepen werd. Daladier komt niet voor in het tekstje dat ik overigens nooit anders dan in het Turnhouts gehoord heb.

Die satirische woorden slaan terug op de 'Conferentie van München' van 30 september 1938. De oorlog zat er in feite al aan te komen, en de leiders van Frankrijk en Groot-Brittannië vonden dat ze Hitler beter rustig konden houden door hem af en toe zijn zin te geven, waardoor de vrede bewaard zou worden. Tenminste, dat was de bedoeling. Helaas, het pakte anders uit. Op die Conferentie, waaraan naast twee premiers - Daladier van Frankrijk en Chamberlain van Groot-Brittannië - ook twee dictators deelnamen - Hitler en Mussolini - werd over het lot van Tsjecho-Slowakije beslist, zonder dat dat land aanwezig was. Hitler wilde Sudetenland - daar woonden etnische Duitsers - en hij kreeg het ook: Daladier (beslist tegen zijn zin) en Chamberlain stootten de Tsjechen een dolk in de rug, en klaar was Kees. Chamberlain zei na de conferentie thuis dat 'Peace for our time' bereikt was, Churchill meende dat 'we een onmiskenbare nederlaag geleden hebben'. Daladier zou in Parijs enkele vertrouwelingen toegefluisterd hebben: 'De idioten. Ze beseffen niet waarvoor ze juichen.' Hij werd eerder feestelijk onthaald bij zijn thuiskomst. Nog geen jaar later zou Duitsland Polen binnenvallen, en de Tweede Wereldoorlog was begonnen.

Vader had dus een satirische tekst van de 'Lambeth Walk', en twintig jaar later zong hij die nog. Als hij goed gehumeurd was bijvoorbeeld, of als de ernst hem te veel werd: dat heeft hij in feite nooit echt goed verdragen, het moest bij voorkeur een beetje prettig blijven. En hij was ook kwaad op die oorlog denk ik: in 37 was hij 23, pas getrouwd, en voorlopig geen kinderen, want hij wilde met moeder nog wel wat van het leven profiteren. Eind 39 was het oorlog en zij tweeën voorzichtig: je stelt je je jonge beginnende leven wel anders voor. In 43 heeft hij bij een bombardement in Brunswijk nog zijn halfbroer verloren - Karel v. B., 20 en nog geen leven gehad - hij en de mensen van toen hebben wel wat te verhapstukken gehad.

Maar toen ik de vraag over de Lambeth Walk hoorde, zat vader - hij is 16 september 2005 overleden, 91 jaar oud - plots naast mij in de zetel: 'Ha, dag va!' heb ik in gedachten en ontroerd gezegd, 'komt erbij zitten'. Kennelijk is hij hier nu al een paar dagen, want hij ziet natuurlijk ook wel dat ik geen 14 meer ben.


Een toemaatje
: the Lambeth Walk Lyrics by Russ Morgan

Any time you're Lambeth way
Any evening, any day,
You'll find us all
Doin' the Lambeth walk.
Ev'ry little Lambeth gal
With her little Lambeth pal,
You find 'em all
Doin' the Lambeth walk.
Ev'rything free and easy,
Do as darn well pleasey,
Why don't you make your way there?
Go there, stay there,
Once you get down Lambeth way
Ev'ry evening, ev'ry day,
You'll find yourself
Doin' the Lambeth walk.

Het is een dansnummer, een feel good hit, redelijk verwant met de charleston uit de jaren 20 en de macarena van onlangs. Pretentieloos plezier maken was de bedoeling, afreageren van de sombere periode eind jaren 30. De mensen mochten iets hebben.