vrijdag 2 december 2011

Maurice Maeterlinck: Bulles bleues

Of laten we het eens eventjes over Maurice Maeterlinck hebben, de Franstalige Vlaming die in 1911 als enige Belg tot nog toe de Nobelprijs Literatuur gekregen heeft. 'Matterlinq', rijmend op 'cinq', zegt mijn vriend-romanist, en hij kan het natuurlijk weten. Niet over zijn belangrijke werken wil ik iets zeggen: poëzie, symbolistische toneelstukken, zijn nog altijd bekende 'La vie des abeilles", want van dat alles heb ik niets gelezen, en weet ik dus ook niets.

1911 is nu natuurlijk 100 jaar geleden: dat betekent niet dat er nu een nationale Maeterlinck-hausse aan de gang is, maar hier en daar wordt de man weer onder de aandacht gebracht. Zo is bijvoorbeeld voor het eerst in het Nederlands vertaald en uitgegeven 'Bulles bleues, Souvenirs heureux, Récits'. Dit titel is in het Nederlands overgenomen, met de ondertitel 'Herinneringen van geluk'. 'Bulles bleues' zijn blauwe zeepbellen, blauw omdat die kleur  voor Maeterlinck verbonden is met geluk. Hij schreef die jeugdherinneringen, die zich in Gent en Oostakker afspelen, in 1948, een jaar voor zijn dood op 87-jarige leeftijd, toen hij België al vijftig jaar verlaten had: hij is op zijn 35ste naar Frankrijk getrokken.



Je krijgt in het boekje een beeld van het leven van de 'haute bourgeoisie' in de tweede helft van de negentiende eeuw: Maeterlinck is in 1862 geboren, laten we zeggen dat hij het vooral heeft over de jaren 70 van de eeuw. Zijn  ouders moeten zeer rijk geweest zijn: vader was rentenier, had een buitengoed in Oostakker met behoorlijk veel grond erbij, hij hield zich bezig met rozen en bijen kweken en bewoog zich in de hoogste verfranste aristocratische kringen van Gent. Het was de tijd van de plaatselijke krant 'La Flandre libérale', krant die ik rond mijn eigen twintigste nog hoorde citeren in het dagelijkse persoverzicht. (Antwerpen had ook zo'n dagblad: 'La Métropole'.) Je kunt rustig stellen dat zijn wereld verdwenen is.

Over zijn schooltijd dit citaat:

p. 27: 'Ik werd naar het college van de jezuïeten gestuurd, dat beschouwd werd als het enige aristocratische college van de stad; de goede priesters konden mij echter niet inpalmen, want telkens ik naar huis kwam en vertelde wat er die dag allemaal was gebeurd en gezegd, antwoordde mijn vader:
   'Ja, altijd weer diezelfde onwaarschijnlijke verhalen, we kennen dat...'
   'Papa,' zei ik,' het gaat nu allemaal over de viering van het Heilig Hart van Jezus, ze willen dat ik lid word van die congregatie.'
   'Het Heilig Hart... dat is niet eens afgoderij, dat is charcuterie.'

Die school was overigens het Sint-Barbaracollege.

Iets voor 1880 moet die anekdote gedateerd worden: vader Maeterlinck wond er geen doekjes om. De zoon publiceerde het eerst in 1948, en toen was dat hier waarschijnlijk nog een blasfemie. Maar het werkje verscheen in het Frans, en in Monaco: wie zou dat hier ooit gelezen hebben?

In het stukje 'Bij de jezuïeten' geeft Maeterlinck echt wel met verve op hen af: als hij over die tijd schrijft, zijn het eventjes geen gelukkige herinneringen.

Hij wijdt ook een hoofdstuk aan 'De Pastoors'. En dat begint zo:

p. 69: 'De jezuïeten draag ik niet diep in mijn hart. Slecht zijn ze niet, maar ze worden misleid door vooroordelen en achterhaalde tradities. Ze tonen zich onbeholpen en missen alle begrip voor jonge mensen, voor wie ze slechts belangstelling hebben in zoverre ze hun noviciaten kunnen bevolken; dat leidt tot hardvochtige en steeds herhaalde misrekeningen, zonder dat ze er wijzer van worden.'
   Pastoors daarentegen heb ik heel graag, vooral de goede pastoors van het platteland, wat bewijs dat ik niet antiklerikaal ben; dat is iets dat ik verafschuw, want het is een van de laagste uitingen van de menselijke dwaasheid.
   Doorgaans zijn het voortreffelijke mensen, de beste die er nog overblijven. Zij vertegenwoordigen een andere wereld. Men zou denken dat zij een andere planeet bevolken, minder ernstig en meer dromerig dan de onze. Soms zijn het heiligen, daar moeten we niet aan twijfelen;...'

'Noviciaten bevolken': het doet me denken aan het 'Klein Seminarie' van Hoogstraten, dat tot in de jaren 50 en 60 van deze eeuw bekend stond als het 'pastoorsfabriekske'. En hij wil wel geen antiklerikaal zijn, maar die 'besten die er nog overblijven' leven wel in een andere wereld. Hij lijkt me te praten over 'les bons curès de campangne', ze leven in een andere wereld, en daar lijkt hij me niet echt te willen zijn. De superioriteit van degene die het beter weet, zit erin, enig paternalisme bespeur ik, ondanks zijn verdraagzaamheid.




Maurice Maeterlinck

Leuk is het portret dat hij van zijn grootmoeders van vaders kant schetst.


p. 97: (Zij) was een soort draak van deugdzaamheid en moet Spaans bloed in de aderen hebben gehad. Ze werd gedomineerd door een bende kapucijnen en augustijnen die de kloosters naast haar woning bezetten, en voor een dagelijkse zonde zou ze haar eigen vader, moeder, echtgenoot, broers, zusters en kinderen hebben verbrand.
   Na God werd haar leven bezwaard door een lintworm waarvan ze maar niet verlost geraakte. Ze leeft in mij slechts voort in mijn verzet tegen al wat ze mij heeft willen inprenten. Bij elk van mijn boeken moet ze, volgens wat ik veronderstel te weten van het hiernamaals, scherpe kreten slaken die ik niet kan horen. Die klinken wellicht zoals het geschreeuw dat op een avond de bijkeuken deed daveren, toen ze er de oude kokkin op de schoot van de oude koetsier betrapte. De hele buurt stond er door op stelten. Als boetedoening ontzegde ze ons drie weken lang elk dessert, om zo de hemel te danken, omdat het huis waarin zich de onherstelbare misdaad had voltrokken, niet door de bliksem was getroffen.'

Echt wild van die oma was de schrijver niet echt, dat is het minste wat je kunt zeggen. Enige overdrijving is de oude Maeterlinck allicht niet vreemd, maar hilarisch is het wel, maar in de grond ook zeer ernstig en droevig. En hij mocht dan liever geen antiklerikaal genoemd worden, godsdienst lang bij hem niet in de bovenste la, en zeker niet kwezelarij en bigotterie op de meest ultramontaanse wijze. En terecht, natuurlijk.

En die 'Bulles bleues' zijn best lezenswaard. En je leert er het rijke verlichte leven van 'la Belgique' uit de negentiende eeuw een beetje mee kennen. En ik heb een morele vaderlandse plicht vervuld: toch iets gelezen van onze Nobelprijswinnaar, zij het vertaald in het Nederlands.

maandag 28 november 2011

De Modernen - Antwerpen, Fabiolazaal - III

Met 'La Prima Donna' zijn we dan toch al een eind in de 20ste eeuw beland: uit die periode hangen er nog wel een paar werken, maar de meeste zijn van voor de Tweede Xereldoorlog. En ook wel van bekende meesters: je komt Marc Chagall tegen met een doek uit 1927-28, dat 'Bij het raam' heet, en dat echt wel een typische Chagall is: veel groen, blauwe lucht, met zon en maan, een eerder schetsmatig interieur, met bloemen en bladeren daarin, een vrouw die een poesje schijnt te lokken, een mannetje dat door het naar binnen openstaande raam kijkt, en rechts van onderen zie je dan nog een tweede ventje boven een imaginaire vloer komen piepen. Het goede humeur van de schilder straalt ervan af, maar je moet wel een beetje aandachtig zoeken. Het is allemaal niet zo serieus, lijkt Chagall te willen zeggen, er mag best humor zijn, laten we eens lachen.


Marc Chagall, Bij het raam

En de vaderlandse moderneren zijn ook aanwezig: Rik Wouters en James Ensor onder anderen. En Jean Brusselmans met 'Pajottenland' (1938): dikke wolken en een groen landschap met kleurvlakjes naast elkaar.


Jean Brusselmans: Pajottenland

Van Roger Raveel - een man die ik echt wel bewonder- hangt er 'De wandeling' uit 1964. Dat doek herken je uit de duizend. Veel wordt er op dat schilderij niet gewandeld: een dorpeling staat in een beekje te plassen terwijl hij uitkijkt over de velden, een Raveelpaal rechts van hem zet hem een beetje apart, een centrale, lege, witte mansfiguur schijnt het allemaal te bekijken. De kunstenaar zelf? Rechts van die figuur loopt een poesje - zoals bij Chagall, maar dan zit het in het raam - voorbij:  er wandelt toch iets. Raveel lacht ook liever, vermoed ik. Dorpsleven met vraagtekens weergeven, doet hij, op een milde manier.


Roger Raveel: De wandeling

Ik moet zeggen: ik heb genoten van 'De Modernen' in de Fabiolazaal. Het Museum voor Schone Kunsten heeft best wat waardevols in huis. Als er een Modigliani te zien is, een Botero, Chagall, Wouters, Ensor en Raveel, dan is dat de verplaatsing meer dan waard. De tentoonstelling loopt nog tot 8 januari volgend jaar, maar het is de bedoeling dat in de Fabiolazaal telkens nieuwe keuzes uit de 5.000 stuks moderne kunst van het museum worden getoond. Ik ben benieuwd. Weer naar de Jezusstraat, vlak bij de Meir zal dat worden.

zondag 27 november 2011

De Modernen - Antwerpen, Fabiolazaal - II

Pointillisme

Bij die modernen hangen ook twee merkwaardige pointillistische schilderijen: stippeltechniek heet dat in het Nederlands. Het is een uitloper van het impressionisme, wat betekent dat vooral het licht belangrijk is. Er werd geëxperimenteerd, hiet te lande. Zo hangt er een prachtig voorbeeld van Theo van Rijsselberghe, een portret van 'Marie Sèthe, de latere mevrouw Henry van de Velde (1891). De meer dan gegoede bourgeoisie wordt hier afgebeeld: harmonium, partituur open op het instrument, cello erachter, schilderij aan de muur, een dik gordijn, en Marie Sèthe is ook niet bepaald armoedig gekleed. Wat mij in dit werk zo aanspreekt, is de behandeling van het licht: het valt zoals bij Vermeer van links in de kamer, verlicht zeer helder en duidelijk het gezicht en de figuur van Marie Sèthe: zij baadt letterlijk in het licht, trekt alle aandacht, en dat is allicht wat Van Rijsselberghe beoogde.


Theo van Rijsselberghe: Marie Sèthe, de latere mevrouw Henry van de Velde

Nu wil het geval dat er van Henry van de Velde, die zoals Van Rijsselberghe schilderde, maar niet zo lang, net zo'n pointillistisch werk hangt. Beide heren waren vrienden, van dezelfde leeftijd, en Van Rijsselberghes 'Marie Sèthe' moet Van de Velde erg bevallen zijn, kan ik mij indenken. In zijn 'Vrouw bij het raam' (1889) kun je goed zien waar Van de Velde zijn mosterd gehaald heeft. Ik vind het werk niet zo sterk als dat van Van Rijsselberghe, de lichtinval is wel centraal, maar het licht heeft niet datzelfde 'verlichtend' effect, de vrouw kijkt naar rechts en niet naar links, maar op haar wordt hetzelfde procédé toegepast als op Marie Sèthe. Waarschijnlijk besefte Van de Velde de schilderen niet zijn grootste sterkte was, en is hij met succes andere paden gaan bewandelen. Een van zijn bekende weken is de Boekentoren van de Universiteit Gent.


Henry van de Velde: Vrouw bij het raam

Twee andere vrouwen

Het schilderij dat op de cover van de bezoekersgids staat, is een 'Zittend naakt' van Amadeo Modigliani (1917). In vergelijking met de andere tentoongestelde werken is het van een verbluffende vrijmoedigheid, erotisch geladen: je moet alleen maar naar die ogen kijken! Maar Modigliani werkte in Parijs, en daar was kennelijk iets anders aan de hand of mogelijk dan in Vlaanderen of België.



Amadeo Modigliani, Zittend naakt


Het eerste schilderij dat je ziet als je de tentoonstelling binnenkomt, is 'La Prima Donna' van de Colombiaan Fernando Botero; het is van 1967 en daarmee een van de recentste werken die er te zien zijn. Het is meteen een schot in de roos: een prima donna is de belangrijkste operazangeres van een uitvoering, maar heel ernstig komt dit werk niet over. Deze donna heeft de typische corpulentie van al de Boterofiguren, een redelijk belachelijk kapsel, een eerder beate glimlach, een vos rond haar heel brede schouders, de obligate roos in haar corsage, handtasje en kostbare handschoen in haar rechterhand, en een parmantige strik aan haar linkerzij. Cadeauverpakking lijkt het wel. Als je het mij vraagt: satire is dit, in alle betekenissen indrukwekkend, en zeer geslaagd.


Fernando Botero: La Prima Donna

'De Modernen' loont echt wel de moeite, en dan heb ik het nog niet over landschappen en aanverwante gehad.

De Modernen - Antwerpen, Fabiolazaal - I

Zoals we weten: het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen is gesloten tot ergens in 2017: het wordt gerestaureerd, gerenoveerd, opgeknapt en uitgebreid bovendien. Grondig lijkt het wel, want het duurt een tijdje. Maar het mag ook wel, want echt blits zag het er niet meer uit.

Ondertussen kunnendelen van de collectie nog wel elders gaan bekijken: de modernsten worden voor een deel in het MAS tentoongesteld, Lier heeft 'Bruegelland, Mechelen Rik Wouters in het Schepenhuis, en 'De Modernen' hangen in de Fabiolazaal in Antwerpen zelf. Tenminste, 'een buitengewone bloemlezing van 55 schilderijen' zoals de handzame bezoekersgids me vertelt. De allermodernsten, zoals Tuymans en anderen zie je niet, maar je krijgt toch een representatief overzicht van Belgische en internationale schilderkunst van zowat 1850 tot 1970.

Antwerpen ontbreekt natuurlijk niet, met 'De schilderijenliefhebber' van Henri de Braekeleer (uit 1884), een eerder braaf genrestuk, maar er is ook een 'Aardappelrooister' van Van Gogh (1885), een werk kennelijk uit de tijd van voor zijn ontdekking van het licht in Zuid-Frankrijk. Niet de bekendste Van Gogh,  maar hij is er toch. Een soort van 'Wiedergutmachung', nadat de schilder van de Antwerpse Academie was weggestuurd, wegens niet goed genoeg (voor de smaak van die tijd dan.


Vincent van Gogh, Aardappelrooister

Misschien wat sentimenteel, maar toch vertederend en pakkend zijn de 'Twee Waalse boerenkinderen' van Léon Frédéric (1888). In 1997 werd dat schilderij gebruikt op de affiche en de catalogus van de tentoonstelling 'Het volk ten voeten uit - Naturalisme in België en Europa 1875-1915'. het makt nu dezelfde sterke indruk op mij als toen. Die Frédéric, een beetje vergeten, was de zoon van een welstellend juwelier, maar heeft in zijn werk vooral blijk gegeven van sociale bewogenheid en boeren en arbeiders en hun miserabele omstandigheden geschilderd. Met enig talent, vind ik.


Léon Frédéric, Twee Waalse boerenkinderen

Nogal wat werk van Vlaamse expressionisten hangt er: Gustaaf van de Woestijne, Gustaaf de Smet, Permeke zijn met een of meer doeken vertegenwoordigd. Van Permeke is er een 'Vissersvrouw' uit 1920; ik houd niet erg van de man: zijn werk is me te bruin, te donker, te aards, vaak te monumentaal verwrongen, maar dit vind ik toch goed: meer licht in het schilderij, en eerder realistisch is het.


Constant Permeke, Vissersvrouw

Een spoor van modern stadsleven vind je in 'De likeurdrinksters' van Gustaaf van de Woestijne (1922): na de Eerste Wereldoorlog is er plaats voor andere mensen dan boeren, vissers en arbeiders. Rijkere lui gaan op café, er liggen twee boeken op tafel, de roos symboliseert welke liefde dan ook, de jonge dames kijken  hem vragen aan, zo van 'Wat gaat hij van ons maken?'



Tot dusver is het allemaal vrij traditioneel, als men expressionisme traditioneel mag noemen tenminste. Er hangt echter ook werk waarvan we de geest beter aanvoelen, de geest die eruit spreekt is meer verwant met die van tegenwoordig. Want de periode 1850-1970 is uiteraard geen monolithisch tijdperk waarin niet naar andere paden werd gezocht. Er was nog een en ander te ontdekken.

donderdag 24 november 2011

Vorstelijk verzameld - Groeningmuseum Brugge

Het Groeningemuseum in Brugge wil al wel eens een tentoonstelling organiseren die ik de moeite van de verplaatsing waard vind: 'Van Eyck tot Dürer', 'De eeuw van Van Eyck', Memling zijn al aan de beurt geweest. Nu loopt er 'Vorstelijk verzameld', Vlaamse schilderkunst uit de vijftiende en zestiende eeuw, verzameld door de Oostenrijkse Habsburgers. Het zijn werken die sinds die tijd altijd in Wenen gehangen hebben, tegenwoordig in het 'Kunsthistorische Museum' en die nu voor het eerst weer naar Vlaanderen terugkeren.

Brugge wilde zich met deze tentoonstelling nog eens duidelijk profileren als 'bakermat van de Vlaamse primitieven', en liet op 12 oktober een bijlage bij De Standaard verschijnen, met onder andere een interview met Till-Holger Borchert, conservator van het Groeningemuseum, en uitermate onderlegd als over de 15de-eeuwse Vlaamse schilderkunst gaat. Bovendien was dat artikel fraai geïllustreerd met werken die op de tentoonstelling te zien zijn: in plaats van een kleurenfoto in de krant wil je dan de schilderijen natuurlijk wel echt zien.

En dat is de moeite, als je het mij vraagt. De tentoonstelling is thematisch geordend: je ziet portretten, genrestukken (de overvloed aan etenswaren) en landschapsschilderkunst.


Joachim Patinir: De Heilige Catharina, 1510

Die landschapsschilderkunst is in de late vijftiende eeuw en vooral in de zestiende eeuw een apart genre geworden: voordien was het landschap de achtergrond van een religieus tafereel, maar langzamerhand wordt het landschap an sich het belangrijkst. Dat kun je mooi zien op het doek van Joachim Patinir dat de mislukte terechtstelling van de Heilige Catharina voorstelt. Dat wil zeggen: aan de rechterkant zie je de miraculeuze redding van Catharina, maar het zal duidelijk zijn dat het Patinir te doen was om het landschap dat zo goed als heel het werk vult: de weinige mensen die je ziet en de geredde Catharina lijken niet zo erg belangrijk.

Die Patinir kwam eigenlijk uit het graafschap Namen, uit de plaats Bouvignes-sur-Meuse, maar is zich in Vlaanderen als schilder komen bekwamen, en mag beschouwd worden als 'Vlaamse Primitief' en als de eerste echte landschapsschilder. Hij is in 1520 in Antwerpen gestorven. Zijn verhaal doet nogal denken aan dat van Roger de la Pasture, die bekend is als Rogier van de Weyden, en die uit Doornik kwam.



Pieter Bruegel de Oude: De zelfmoord van Saul,1562

Iets gelijkaardigs zie je in 'De zelfmoord van Saul', van Pieter Bruegel. Het is echt geen groot schilderij, maar het zit vol leven, en dood in dit geval. Links zie je Koning Saul en zijn dienaar die zich op hun zwaard gestort hebben, en de reden daarvoor zie je rechts: het machtige leger van de Filistijnen dat de beslissende slag gewonnen heeft. Het doek kan een bijzonder dramatisch effect niet ontzegd worden. Volgens de bijbel zou deze Saul de eerste koning van Israël geweest zijn; zijn koningschap wordt gedateerd einde elfde eeuw v.C. Maar behalve de zelfmoord en het triomferende leger toont dit werk weer een staaltje van landschapsschilderkunst. Het landschap is zelfs zo weids dat het de mensen op de voorgrond een beetje van ondergeschikt belang maakt, zo lijkt het wel.

Als je dan echt 'landschap om het landschap' wil, moet je wachten tot in de zeventiende eeuw: dan zie je een werk van Joost de Momper de Oude, en daar speelt de mens geen rol meer in. Dan zijn we al rond 1620-1630.


Joos de Momper de Oude, Groot berglandschap, +/- 1620-1630

Enkele portretten zijn ook echt wel de moeite waarde. Eentje is van Michael Sittow, de Estse Vlaamse Primitief. Deze man is geboren in Tallinn, kwam naar Vlaanderen om de finesses van het vak echt onder de knie te krijgen - Tallinn was net als Brugge een Hanzestad - en hij heeft voor de toenmalige groten der aarde  - dat wil zeggen: van Europa - gewerkt. Van hem is een ingetogen portret van Mary Rose Tudor te zien, een zuster van Hendrik VIII. Deze schilder geeft je ook een idee van de vermaardheid van de Vlaamse Primitieven: niet alleen kwamen kunstenaars uit Doornik en Bouvinges-sur-Meuse naar Vlaanderen, maar zelfs een uit het toen zeker nog verre Estland.


Michael Sittow, Portret van Mary Rose Tudor, +/- 1514

Ten bewijze van de kwaliteit van die kunst hangt er ook een portret van de Brugse goudsmid Jan de Leeuw, gemaakt door Jan van Eyck himself. De Leeuw kijkt met vaste, zelfbewuste blik de toeschouwer vrij en vrank en recht in de ogen, hij houdt met duim en wijsvinger een ring vast, misschien als bewijs van zijn kunnen, of welstand? Arm zal hij wel niet geweest zijn: je portret laten schilderen door Van Eyck was niet voor iedereen weggelegd, hij draagt een fraai hoofddeksel, en de kraag en de mouwen van jas zijn met bont afgezet. Hij vindt zich wel iemand, deze
Jan de Leeuw, deze gegoede 'poorter' van Brugge. En dat laat hij dan ook met verve zien: een voorbeeld van bescheidenheid lijkt hij mij niet echt te zijn. Dit portret is duidelijk meer dan een pasfotootje van tegenwoordig (er zal ook veel meer tijd, moeite en vakmanschap aan besteed zijn).


Jan van Eyck: Portret van de Brugse goudsmid Jan de Leeuw, 1436

En dan hangt er nog een tweeluik van Hugo van der Goes: 'De zondeval' en 'De bewening van Christus', van omstreeks 1480. Eigenaardig schilderij is dat: Eva heeft een appel in haar linkerhand, en plukt met haar rechter al de tweede: Adam zal ook zijn deel van de schuld krijgen. Een slang zie je echter niet: die is vervangen door een vrouwelijk wezen (natuurlijk, de erfzonde is de schuld van de vrouw) maar dat wezen ziet er eerder uit als een soort van draak, compleet met staart, maar met een mensenhoofd. Dit soort verleidster had ik nooit eerder gezien, maar de kern van het verhaal en de boodschap blijft natuurlijk onveranderd.



Hugo van der Goes: De zondeval

In de vaste collectie lopen we nog even voorbij Van der Goes' 'De dood van Maria', voor het schitterende blauw en de prachtige compositie van de kleurvlakken. Ik vind het een bijzonder geslaagd werk, ik kan er niet voorbij zonder het nog eens aandachtig bekeken te hebben. Foto maken hoort er dan natuurlijk ook bij.



Hugo van der Goes: De dood van Maria (detail)

En zo hebben we gezien dat de vorsten die toen nog niet konden weten dat ze aanleiding zouden geven tot de tentoonstelling 'Vorstelijk verzameld' niet echt een slechte smaak hadden. Tenminste, dat vinden wij, of ik, er tegenwoordig van. En dat het 'Kunsthistorische Museum' in Wenen kennelijk ook de reis waard is. Maar dat is natuurlijk weer iets minder evident. Ik zou er toch eens over moeten denken.

zondag 30 oktober 2011

Stefan Brijs: Post voor mevrouw Bromley

Het gebeurt me niet al te vaak dat ik een boek van iets meer dan 500 bladzijden in twee dagen - twee grote leesbeurten, zeg maar - uitlees. Nu, ik ben op pensioen, tijd is geen probleem. Maar dan nog. Het is me gisteren en eergisteren overkomen met 'Post voor mevrouw Bromley' van Stefan Brijs. Ik heb al wel eens meer een boek gelezen, maar als zoiets gebeurt, dan moet de roman toch wel echt goed geschreven zijn. Meeslepend was hij, ik werd er doorgezogen. En na de laatste bladzijde stelde ik vast dat het me zeer geraakt en geroerd had, en ontroerd. Ik moest er eventjes van bekomen.


Het begin - de eerste twee alinea's - vind ik al meteen meesterlijk:

'Martin was veranderd. Dat viel me meteen op toen hij in de deuropening verscheen en opgewonden verkondigde dat het oorlog was. Het was woensdagochtend 5 augustus 1914. Ik zat te lezen in Paradise Lost. Zijn komst verraste me meer dan zijn woorden. Ik wist niet wat te zeggen.
  'Dat is verdomd goed nieuws, niet?' vroeg hij, verbaasd dat ik zijn enthousiasme niet spontaan deelde, en als om me te overtuigen voegde hij eraan toe: 'We zullen die Duitsers eens 'n lesje leren!'


Mijn nieuwsgierigheid was gelijk gewekt: wie is Martin, hoe is hij veranderd, hoe was hij vroeger, wie is 'me', waarom zit die in 'Paradise Lost' te lezen? Hoezo, een nieuwe oorlog is goed nieuws? En die Duitsers eens eventjes een lesje leren? Zij hadden het over 'ein frischer, froher Krieg'. Beiden hebben zich schromelijk vergist, maar dat wisten ze in augustus '14 nog niet. En 'ten oorlog trekken' met Paradise Lost samenbrengen: dat is natuurlijk ook geen toeval. Dat kan wel iets worden, denk ik dan.

In 'Het Thuisfront' - de eerste helft van het boek, en we zijn in  de Londense wijk Hoxton - krijg je dan het conflict tussen jonge mannen, of jongens die per se willen gaan vechten, en anderen die liever blijven studeren (Engels), ook al zijn ze oud genoeg voor de dienst, of een die in zijn laatste jaar Duits zit en zich nog niet kan indenken dat hij tegen de Duitsers zou gaan vechten, want zulke barbaren als ze afgeschilderd worden, kunnen dat niet zijn, daarvoor is hun cultuur te rijk. Brijs citeert nadrukkelijk Heinrich Heine en Johann Goethe. De ik-persoon heeft het uitgebreid over John Keats en zijn brieven aan zijn geliefde Fanny, van Miltons Paradise Lost lees je fragmentjes, en zelfs een stroofje uit een van de Lucy Poems van Wordsworth.

Lord Kitchener, de minister van oorlog, probeert zoveel mogelijk mannen te mobiliseren: de druk op de dienstweigeraars wordt onhoudbaar, druk ook van eigen vrienden en kennissen: vriendschap en trouw (in de betekenis van 'loyalty') worden zwaar op de proef gesteld, de propaganda heeft het over de 'Hunnen' en hun barbaarsheden (de brand en de verwoesting van Leuven), elke Brit 'Killed in Action' vocht tot zijn laatste snik en is bijgevolg een held. Van veel nuance geven ook de Britten geen blijk, wel van valse troost wanneer weer eens ouders of geliefden van een gesneuvelde zoon, broer of vriend op de hoogte gebracht moeten worden.


Lord Kitchener met zijn priemende wijsvinger, ook schuld inducerend

In het tweede deel - Het Westfront - zitten we op het continent, in de oorlog zelf. Geen doorlopende beschrijvingen van epische gevechten en ontberingen in de loopgraven krijg je, wel een eerder zakelijk verhaal over hoe het leven en de dood er aan toegaan. De belangrijke personages hebben allen een behoorlijke splinter in hun ziel, meer een granaatscherf bij wijze van spreken. Ze proberen berichten aan het thuisfront zo zacht mogelijk te maken - 'zo weinig hard mogelijk' drukt het beter uit - en degene die In Engeland zo tegen propaganda was, voelt zijn hart en zijn empathie en verbloemt en of houdt informatie achter. Hij 'liegt' door de waarheid niet altijd te vertellen: ook een onhoudbare situatie. Enige tragiek kan de roman niet ontzegd worden.

Tegen het einde, wanneer de ontknoping nakend is, belanden we in Talbot House in Poperinge, een Engelse club open voor iedereen die eens eventjes weg moest van het strijdtoneel. Poperinge lag achter het front, het was voor de Britten een stad waar van alles en nog wat te beleven viel, en Engelser dan die club konden ze zich niet wensen. In het boek noemen de Britten de stad 'Pop'. Overigens is Brijs' roman in Talbot House gepresenteerd.


Of deze tekst zo effectief was?


Talbot House zoals het er nu uitziet

De stijl en taal zijn eerder eenvoudig: meestal, korte zinnen, geen adembenemende beelden en vergelijkingen. 'Godenslaap' van Erwin Mortier, ook over 'De Groote Oorlog' heeft een prachtige literaire stijl, maar dat speelt dan ook in een totaal ander milieu. En op momenten moest ik aan jeugdliteratuur denken: het gaat dan ook over twee jongens die volwassenen proberen te worden in de meest extreme omstandigheden. In 'De Standaard' maakt Marc Cloostermans de vergelijking met de boeken van Thea Beckman, maar dat is  lectuur voor 12-13-jarigen: dat doet Brijs en zijn 'Post' zwaar tekort. Ik dacht eerder aan 'Allemaal willen we de hemel' van Els Beerten, waarin verraad, leugen en waarheid ook een prominente rol spelen.

'Brijs' nieuwe roman snijdt minder grote thema's aan dan De Engelenmaker' schrijft Cloostermans nog. Dat weet ik nog zo niet: hoe kun je de mens blijven, te midden van onbeschrijfelijke en zinloze gruwel, onvoorstelbaar leed en manieren van sterven die, pas uitgevonden, voor het eerst in de praktijk gebracht werden, en dan moest je nog het evenwicht zoeken tussen leugen en waarheid, en voor het slapengaan in de spiegel kunnen kijken? Als dat geen groot, existentieel thema is?

Voor mij is 'Post voor mevrouw Bromley' een meesterwerk. Op bladzijden 156 zegt een vriend van de ik-persoon: 'Literatuur moet je raken. Alsof er een mes - tsjak - tussen je ribben wordt geplant.' Dat heeft deze roman bij mij zeker waargemaakt.

maandag 24 oktober 2011

Zeilvakantie: dag 6: Over de Noordzee terug naar Vissingen

Ons rest nog alleen van Hellevoetsluis terug naar Vlissingen te varen, maar dan over de Noordzee, zo'n twee kilometer uit de kust. De zee is wat de schippersvrouw noemt rustig, en dat is ook zo - we zitten tenslotte niet in een plonsbadje - maar ondanks die relatieve rust worden enkelen van ons toch zeeziek, en zijn daar behoorlijk van onder de voet.

Op zee varen is toch weer een andere gewaarwording dan op grote, brede binnenwateren: je voelt veel beter de kracht van het water, en dan varen we in feite nog vlak bij de kust. Maar het verschil is onmiddellijk voelbaar. En je kunt natuurlijk niet echt de gebouwen aan de wal goed bekijken: het uitzicht hier is echter veel weidser, je zit in volle natuur. Af en toe zie je in de verte een schip, maar de veranderende wolken en luchten bieden een mooi schouwspel. Je zou zeggen: 'Altijd hetzelfde', maar neen, de hemel is voortdurend anders. Het grijs laat langzamerhand blauw toe, het weer wordt open, en daar kikt de burger van op.


Rustige zee bij grijs weer


Het waait open

Als we de Scheldemonding binnenvaren, voelen we het verschil omgekeerd. Hoewel de rivier hier naar mijn normen toch wel heel breed is, voel je aan het water dat de kracht ervan gebroken wordt door de twee oevers, en nu wordt het voor iedereen rustig.


Nederland in zicht: bijna thuis

Die Scheldeoevers staan natuurlijk niet vol met eentonige hoogbouw: veel strand en duinen zijn er te zien, en al iets dichter bij Vlissingen strandkabines, netjes op een rij, zoals dat in Nederland betaamt.


Het strand met laagbouw

En dan komen we in Vlissingen zelf: de zeilvakantie is gedaan. Ondanks het weer dat niet altijd meezat, was het een zeer bijzondere ervaring: aangenaam gezelschap, goede en onderlegde begeleiders, een zeer bekwame bemanning ('crew' noemen ze het zelf) en de vrouw van de schipper die ons steeds erg smakelijke kost voorzette. Na de 'stille minuut': zomaar meteen in een of andere trog duiken was er niet bij. Ik kan me voorstellen dat het zeilersleven best zo'n moment van overdenken nodig heeft: naast al die natuur mag een beetje beschaving er ook zijn. Want wij zijn de zee niet, hoewel die prachtig was, zeker weten.


Vlissingen: weer grijs

John Constable in Gent - olieverfschetsen

Op dit ogenblik loopt in het 'Museum voor Schone Kunsten' in Gent de tentoonstelling 'John Constable, olieverfschetsen'. Die Constable is de bekendste niet - overigens zeer ten onrechte -, maar hij is wel oude liefde van mij, dus ik met Vic, mijn vaste tentoonstellingsmaat, daarheen.

Een oude liefde zeg ik: ik heb in mijn bibliotheek nog een boekje over hem staan, gekocht in 1963 of '64, toen ik een jaar of zestien, zeventien was. Het is uitgegeven in een reeks die heette 'Zwarte Beertjes - Kunstpockets', en die nu natuurlijk niet meer bestaat. 25 frank kostten die deeltjes toen: een democratische prijs, waardoor een gewone jongen vrij makkelijk met kunst en cultuur in contact kon komen. En zeer leergierig waren we toen: ik ben ook maar van eenvoudige komaf - vader kleine bediende, moeder huisvrouw - maar boeken waren er wel altijd in huis, en school en je best doen waren belangrijke zaken: je ouders wilden dat je het verder bracht en beter had dan zij, zoals alle andere ouders. En ik zat op een uitstekende school: het Atheneum van Turnhout. Daar is vanaf 1959 de wereld voor mij opgegaan, en ik zoog als een vloeipapier letteren, talen, geschiedenis, kunst en cultuur in me op. Natuurlijk kocht ik dus voor een prikje 'Zwarte Beertjes': Bosch, Titiaan en Paul Klee heb ik ook nog voor me staan.

Maar ik zou het over John Constable hebben. Echt een belangrijke schilder was hij, tijdens de eerste vijfendertig jaar van de negentiende eeuw. Niemand voor hem - ook niet op het continent - heeft zoveel in openlucht geschilderd als hij: hij probeerde de essentie van de natuur te vangen, en datgene wat er voor hem achter zat. In die zin was schilderen voor hem een soort van religieuze bezigheid: hij probeerde het zijnde te vatten, de dingen rond hem. Hij verliet het atelier en de meer academische schilderkunst die toen vooral in de mode was, ging naar gewone onderwerpen dicht bij hem: natuur en landschappen die hij  goed kende en waar hij bijgevolg vertrouwd mee was. En wolken en luchten probeerde hij natuurgetrouw, met een haast wetenschappelijke nauwkeurigheid op het doek te brengen. Hij vond trouwens dat landschapschilderkunst als een wetenschap diende beschouwd te worden. Een prachtig voorbeeld daarvan is 'Studie van cirruswolken', uit 1821-22.


Studie van cirruswolken

Het is inderdaad echt een studie, gewoon olieverf op papier, niet groter dan 11,4 bij 17,8 cm. Maar de voorstelling leeft wel: je ziet de wind zonder meer door de lucht en de wolken blazen. En hij had geen middelen om de scène die hij schilderde te 'bevriezen': wat een rake observator moet hij geweest zijn, deze Constable.


Nog zo'n prachtige hemel: Studie van wolken boven een weids landschap, 1830

Weer een echt studiewerk: het meet 19 bij 22,9 cm, het is 'potlood en aquarel op papier'. Op de achterkant staan de notities van de kunstenaar: 'about11 - noon - Sepr 15 1830. Wind - W.' Constable schilderde niet zomaar eender wat zomaar eender wanneer.

Hij kende de kunstgeschiedenis ook zeer goed, hij is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Hij was onder de indruk van werken van Rubens, van Jacob van Ruysdael (ook een bedreven lucht- en wolkenschilder) en van de Fransman Claude Lorrain.

De twee topstukken van de tentoonstelling zijn de olieverschetsen (of -studies) voor zijn twee bekendste werken: 'De Hooiwagen' (The Hay Wain - 1821) en 'Het Springende Paard' (The Leaping Horse - 1825). Die studies zijn op de grootte van de latere finale versies, dat wil zeggen 137 bij 188 cm voor De Hooiwagen, en 129,4 bij 188 cm voor Het Springende Paard. Bovendien hebben we hier te maken met olieverf op doek, zodat het echt moeilijk wordt ze niet als volwaardige schilderijen te beschouwen. Maar eigenlijk, om het een beetje populair te zeggen, zijn het 'kladversies'.


De hooiwagen: olieverfschets 

Die kladversies zijn echt wel prachtig, maar niet echt af: op bepaalde plaatsen zie je er het roze van het canvas onbeschilderd door piepen. Een beetje ruw zijn die doeken, maar met een zeer vrije hand gemaakt, zeer spontaan lijkt het wel, met vuur en vaart. De echte schilderijen waren in Gent niet te zien: die zijn veilig in het Victoria and Albert Museum gebleven. En als je die dan ziet (op reproductie), merk je dat het resultaat beschaafder, fijner is geworden: de kleuren zijn meer genuanceerd, wat je in de bomen goed kunt merken. Rechts zijn de grijze wolken wit en blauw geworden, wat meer licht geeft en het landschap opener maakt. Bij nader toezien is de finale netversie toch beter dan de olieverfschets, hoewel ik die toch wel erg geslaagd vind.


De hooiwagen: eindversie


Het springende paard: de olieverschets

Wat voor 'De hooiwagen' geldt, is ook zo voor 'Het springende paard': het echte schilderij is weer lichter geworden, de grijze dreiging is weg, de woestheid is eraf.
Opmerkelijk is ook dat de compositie in beide gevallen dezelfde is gebleven: Constable had het van te voren netjes in zijn hoofd, wat waar moest komen. Toch moet ik zeggen dat de schets mij erg aanspreekt: spontaner, ruwer, de natuur komt er krachtiger uit.


Het springende paard: het schilderij

Eigenaardig genoeg, of net niet, heeft Constable tijdens zijn leven in Engeland niet zo heel veel schilderijen verkocht, en hij werd pas op zijn 52ste in de Royal Academy opgenomen, terwijl hij toch al langer een gevestigd schilder was. Frankrijk kon zijn kunst wel erg appreciëren: Delacroix was zeer onder de indruk van zijn werk, en in Frankrijk verkocht hij ook veel meer dan in eigen land. Zijn  manier om in openlucht schilderen werd iets later in  de negentiende eeuw nagevolgd door de School van Barbizon, en nog later door de impressionisten: hij had zijn betekenis wel, onze Constable. Trouwens, bij een aantal van zijn schetsen is het moeilijk niet te denken aan diezelfde impressionisten, hoewel Constable geboekstaafd staat als romantisch schilder. Hij heeft inderdaad de traditie doorbroken, en vrijheid gezocht: dat is bij uitstek een romantische trek. En zijn schilderkunst was erg vernieuwend.

Deze tentoonstelling wordt in de pers niet zo erg gepromoot, maar volgens mij gaat het om een echte hoogvlieger. Zo heel veel volk was er niet, wat dan weer een voordeel is: je kunt alles wel echt goed bekijken. Dat het zeer de moeite was, zal inmiddels wel duidelijk zijn.

maandag 17 oktober 2011

Herfst in het Vennengebied - zilverreiger

Ook in de herfst is het Vennengebied de moeite waard, vooral als het najaar zo stralend was als een paar weken geleden, en zo klaar en helder als afgelopen weekend. In de buurt van de Klotteraard kun je dan mooie dingen zien: een pracht van een paddenstoel bijvoorbeeld: zijn naam ken ik niet, maar een fraai exemplaar is het zeker.


De onbekende paddestoel

Als je dan dichterbij de Grote Klotteraard komt, zie je een deel van het ven vol kieviten zitten: die verzamelen allicht voor de trekt, want overwinteren doen die vogels hier niet, ze komen pas in de lente terug.


Kieviten: verzameling voor de trek



Canadese ganzen op het ven, met witte vlek op de achtergrond

Wanneer ik over het Bels Lijntje naar de uitkijktoren rijd, hoor ik boven me meer dan behoorlijk wat kabaal: vijf V-formaties van zo'n twintig Canadese ganzen vliegen over, en laten zich eventjes later parmantig neer op het grote ven: een hele massa is het. Gisteren (16.10) zie ik die witte vlek weer: een redelijk grote vogel komt over de grote Klotteraard gevlogen, elegant gezweefd eigenlijk, en gaat in de top van een berk zitten: dezelfde zilverreiger moet dat zijn, die van het ven een deel van zijn habitat heeft gemaakt. Blauwe reigers had ik in de loop van het jaar al wel eens boven het Peerdsven gezien, maar een zilverreiger, dat is toch iets speciaals.


Zilverreiger in de top van een berk

Die grote zilverreiger is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar door de klimaatopwarming probeerde de vogel het ook in meer noordelijke streken. Als broedvogel is hij schaars: hij is vooral een doortrekker en is bijgevolg in de winter veel minder te zien. (Ten minste: dat leert mij enig zoeken op Google) Hij kan van 0,75 tot 1 meter worden, zijn spanwijdte bedraagt 140 tot 170 cm: het is al een beetje vogel, kun je wel zeggen.

Wat ik daar ook nog zo leuk aan vind: verleden week was in de pers (de plaatselijke en zelfs een artikeltje in De Standaard) te lezen dat de waterlobelia terug is in het Vennengebied. De nogal grootscheepse werken ter herinrichting van het gebied werpen dus duidelijk hun vruchten af: daar kan een mens alleen maar blij om zijn.


Schapen aan de Grote Klotteraard

En men maakt er nu nog werk van: de Kleine Klotteraard staat er op dit ogenblik leeg bij, want hij wordt ontslibd (maar de werken liggen voor een tijdje stil). En het gras in de buurt wordt kortgehouden door schapen. Zeg nu zelf: dat is in dit geval te verkiezen boven mankracht.


zaterdag 24 september 2011

Zeilvakantie: dag 5 - Naar Hellevoetsluis

Vandaag is de vaart korter: van Willemstad gaat het naar Hellevoetsluis, via de Haringvlkiet van Noord-Brabant naar Zuid-Holland. We hebben vooral water, lucht en licht gezien, maar we zijn toch in drie provincies geweest.

Het poldergebied rond Hellevoetsluis werd al in de tweede helft van de veertiende eeuw in cultuur gebracht, maar in het begin van de zeventiende eeuw werd het een vestingstad, die de militaire en commerciële moest beschermen. De stad werd ook marinehaven, en hier werd de door Piet Heyn buitgemaakte zilvervloot aan wal gebracht.


Vestingstad Hellevoetsluis


De stad moet ooit zeer belangrijk geweest zijn, want in 1798 werd er door de nu nog plaatselijke beroemdheid een zeesluis en een droogdok aangelegd. Dat dokl werd tot in de jaren 70 van de vorige eeuw voor de nieuwbouw en het onderhoud van schepen. Toen het eind achttiende eeuw gebouwd werd, was dat dus echt een onderneming met een grote visie.


Het meer dan twee eeuwen oude droogdok van Jan Blanken

Het verval kwam na 1930 toen de marinehaven naar den Helder werd verplaatst.
Tegenwoordig is Hellevoetsluis een stad met zo'n veertigduizend inwoners die zich vooral op het toerisme richt: er zijn zo maar eventjes zes jachtbavens!

De kerk, die zoals alle kerken gesloten was want er waren geen diensten, heeft dan toch iets merkwaardigs laten zien: er staan geen weerhaan op, maar een patent Lam Gods: hier wijst Christus waar de wind vandaan komt, wxellicht in meer dan een betekenis.



Winderig Lam Gods: dat had Jan van Eyck nog moeten beleven.

donderdag 22 september 2011

Zeilvakantie: dag 4 - Veere en verder

Woensdag 7.9. - vanaf vandaag wordt het weer beter, dat wil zeggen: we kunnen met het schip veilig varen. Eerst nog een eindje door het Kanaal door Walcheren, richting Veere. Die plaats herken je onmiddellijk aan de kolossale Grote Kerk, ook met een redelijk stompe toren, zoals in Damme, Oostkerke en Lissewege. West-Vlaanderen ligt niet zover af, en in de middeleeuwen was Zeeland natuurlijk ook katholiek. In de loop der eeuwen bleek die kerk ook te groot geworden, en voor de erediensten werd ze onderverdeeld voor protestanten, lutheranen en Waals-gereformeerden. In de loop van de negentiende en de twintigste eeuw werd ze voor van alles en nog wat gebruikt: als stal, overdekt voetbalveld (!), feestzaal en na de watersnoodramp van 1953 als noodstal voor het geredde vee. Prominent en dominant aanwezig is ze wel, de Grote Kerk.


Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van Veere

Eerst moet je nog door de sluis van Veere: behoorlijk goed gereglementeerd en georganiseerd is zo'n doorvaart, het is nog iets anders dan een rood licht aan de Zeshoek in Turnhout. De schipper staat in radiocontact met de sluismeester, veiligheid is de hoogste priotriteit, en voorkruipen is compleet uit den boze. Je krijgt sowieso bewondering voor de manier waarop de Nederlanders met water omgaan, daar kennen ze iets van: dat is geweten, maar het zelf meemaken  is best indrukwekkend.

Als je dan het Veerse Meer en later de Oosterschelde opvaart, kun je genieten van het licht, de steeds veranderende wolken en de luchten. Fenomenaal vind ik het: je kunt dat alles op het vasteland nooit zo zien, en nergens kun je zo ver kijken. En dan zitten we niet eens op volle zee. Je vaart langs de Zeelandbrug, voor het verkeer al opengesteld in 1965, maar toen heette ze nog 'Oosterscheldebrug'. Ze is meer dan 5 kilometer lang, is een hele poos de langste brug van Nederland geweest, en het verkeer rijdt erover alsof het een snelweg was. Ze zijn keien in waterwerken, onze Noorderburen.


Ochtendlicht en -lucht op het Veerse Meer


De Zeelandbrug, tot1967 Oosterscheldebrug genoemd


Matroos Mick aan het optuigen

Zeilen en varen doe je met z'n allen, zei de schipper meermaals: op de foto is allen matroos Mick met de zeilen bezig, maar de schipper staat aan het roer, de eerste stuurman is in de machinekamer bezig - want als er geen of te weinig wind is, en in de binnenwateren wordt er op de motor gevaren - en met zijn allen helpen we brassen: de zeilen naar of uit de  wind hangen, een klus waar heel wat getouwtrek aan te pas komt. Er is heel wat verstandhouding en samenhang vereist om zo'n zeilschip veilig door de wateren te sturen, zoveel is duidelijk.


Kortgene: de jachthaven, een bos masten

Zowat elk dorp aan de oever heeft zijn jachthaven, en die zijn soms behoorlijk groot: vrienden van me hebben een boot liggen in Kortgene, en na zo'n tijdje op het water, kan ik me best indenken waarom ze zo aan het water, varen en zeilen verhangen zijn: ik vind het een fundamentele ervaring. Je kijkt uit over een weidse watervlakte, voelt de kracht en de macht van water en wind, je probeert wat sterker is dan jij - de natuur - naar je hand te zetten, ertegen te vechten, dan weer ervan te profiteren, je voelt je eigen nietigheid maar je blijft toch recht: in die zin vind ik varen en zeilen een religieuze ervaring, wat overigens volgens mij niets met godsdienst te maken heeft. Ook de verbondenheid van al wie aan boord is, duidt in die zelfde richting, denk ik dan maar. En dan heb ik het nog niet gehad over de vrijheid die je in die weidsheid ervaart.


Rij bomen langs de oever van de Oosterschelde

En je kunt eens foto's maken die aan de wal niet mogelijk zijn, maar meer dan eens een keer fotografeer je dan een stukje land, dat je vanaf het water natuurlijk anders ziet.


Windmolens: waar kunnen die nog beter staan?

En windmolens natuurlijk, die zijn hier talrijk: de Nederlanders zijn niet dom, wind hier zoveel je wilt, en gratis. Hoe zou je zelf zijn?

Zo komen we  - het begint al goed te schemeren, we hebben een hele afstand afgelegd - in Willemstad aan, en dat is in het noorden van Noord-Brabant, aan het westelijke einde van het Hollands Diep. Dat stadje heet zo sinds 1584, ter ere van De Zwijger, de Vader des Vaderlands, die in dat jaar in Delft vermoord werd. Een vestingstadje is het, dat in de Tachtigjarige Oorlog uitgebouwd, maar dat later nog begruikt werd, onder anderen door Napoleon. Zo ademt dit gebied nogal wat geschiedenis, en daar heb ik helemaal niets tegen.