dinsdag 13 april 2010

De Pont (Tilburg) - Bill Viola: The Greeting

De Pont is een museum voor moderne kunst in Tilburg: vlakbij dus, maar ik was er nog nooit geweest. Berlinde de Bruyckere heeft er eens een grote tentoonstelling gehad, met haar eigenzinnige  beelden van paarden, en er zijn andere belangrijke dingen te zien geweest, maar de informatie van over de grens stroomt moeilijk door, in beide richtingen overigens. Maar Ulrike, mijn lieve buurvrouw van bij Italiaans, heeft het manco ongedaan gemaakt: ze heeft mij uitgenodigd om eens naar De Pont te gaan. Het is een belevenis van eerste orde geworden. Ik vertel het in geuren en kleuren, maar eerst maak ik een belangrijk ommetje, dat zowat tweeduizend jaar geleden begint..

Maria krijgt van de engel Gabriël de boodschap dat zij de moeder Gods zal worden en dat ze het kind Jezus zal noemen. De engel vertelt er haar meteen bij dat haar nicht Elisabeth ook zwanger is van een zoon. 'Het is al de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette.' Lucas (I : 39-45) vertelt dan dat Maria Elisabeth gaat bezoeken:

39 Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. 40 En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet. 41 En toen Maria de groet van Maria hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en Elisabet werd vervuld met de heilige Geest. 42 En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. 43 En waaraan heb ik het te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? 44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. 45 En zalig is zij, die geloofd heeft, want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden.

Die gebeurtenis wordt een geliefkoosd onderwerp in de Italiaanse schilderkunst van de renaissance. Bekend is 'La visitazione' van Jacopo da Pontormo. Van die man had ik eigenlijk nog nooit gehoord, hoewel ik zijn naam verscheidene keren gelezen had in 'Eenoog' van Leen Huet. Maar blijven hangen was hij niet echt, de naam Pontormo. Hij blijkt een Italiaanse maniërist uit de eerste helft van de zestiende eeuw geweest te zijn, en is pas vorige opnieuw ontdekt en wordt nu naar waarde geschat.


Jacopo da Pontormo: La visitazione

Mijn ommetje begon dus tweeduizend jaar geleden, ik had een belangrijke pitstop 1500 jaar verder, en uiteindelijk kom ik waar ik nu ben: in 2010, of preciezer nog in 1995, want dat is het jaar waarin De Pont 'The Greeting' van Bill Viola verworven heeft, zoals dat dan heet. Dat is 's mans bewerking en versie van 'La Visitazione'. Het is geen schilderij meer, maar een videofilm die op normale snelheid 45 seconden zou duren: Viola maakt er echter een schouwspel van 10 minuten van. Pure slow motion dus, maar zonder jacht op kicks, special effects of andere high tech toestanden. De vertraging concentreert zich alleen op de sensatie in de oorspronkelijke betekenis van het woord, op het gevoelen, op de beleving, wat het tot een zeer aparte belevenis maakt. Je bekijkt de video in een niet zo grote donkere zaal; alleen tegen de achterwand daarvan staat een stenen bank, je zit op de juiste afstand van het werk, en er staan geen mensen in de weg, zodat die setting een intieme sfeer oproept.

De gebeurtenis speelt zich af in een soort van tijdloos decor dat nog aan een Italiaanse piazza doet denken. Voorbij die piazza zie je een smalle straat met hoge huizen, zoals je die effectief in oude centra van Italiaanse stadjes kunt zien. Maar precieze datering en lokalisering blijven onmogelijk. Ook het geluid blijft onbestemd: je hoort geen dialoog, en zeker geen herkenbare taal. Het geheel krijgt zo iets mysterieus.

In het begin zie je twee vrouwen die een vriendschappelijk babbeltje staan: de ene ziet er iets ouder uit - dat is Elisabeth die duidelijk zwanger is - de andere, die ook een baby blijkt te dragen - is behoorlijk jonger. Dan komt van links de zwangere Maria aangelopen die allerhartelijkst haar familielid begroet. Tijdens dat warme en tedere contact wordt de jonge onbekende vrouw eventjes buitenspel gezet: omdat zij niet een bepaald iemand is, zal ik haar de vrouwelijke Elckerlijc noemen. Na een korte poos betrekken Maria en Elisabeth haar weer in het gesprek en zo worden ze weer de drie-eenheid van het leven.


De drie-eenheid van het leven

Ook de kleding werkt mee aan de tijdloosheid en de universaliteit van het tafereel: de vrouwelijke Elckerlijc draagt het soort blauw dat je eerder bij Maria zou verwachten, Maria is in het oranjerood, Elisabeth steekt in tinten van beige, bruin en groen. De jurken van de vrouwen bewegen en waaien heel de tijd in de wind, en geven zo ook leven aan het onderwerp. De sandalen van Maria en Elisabeth doen dan weer erg Romeins aan.

Natuurlijk is de kijker zich bewust van de Bijbelse herkomst van de anekdote, maar Viola overstijgt dat helemaal. Het gaat hem duidelijk niet om een of ander religieuze boodschap, hij toont een soort van intimiteit die volgens mij alleen vrouwen kunnen ervaren, een opperste staat van tederheid, vreugde en geluk waar mannen in feite geen toegang toe hebben: die kunnen alleen met enige empathie het gezamenlijke geluk van de vrouwen benaderen. Verwarmend is ook de samenhorigheid tussen de drie vrouwen die van het scherm straalt. Hier wordt een zeer hoge graad van menselijk gevoelen zichtbaar gemaakt. Zeer bijzonder en pakkend is dat.


De begroeting

'The Greeting' is het eerste kunstwerk dat je in De Pont kunt zien: ik was er zo vol van dat Ulrike en ik ons voor het verlaten van het museum nog eens op 10 minuten begroeting getrakteerd hebben. Als ik haar vertel wat het werk in mij allemaal losmaakt en naar boven brengt, schieten de tranen mij in de stem en de ogen: letterlijk zeer ontroerend was het. En ik was erg blij dat Ulrike erbij was: zij is ook een vrouw natuurlijk, en vrouwen verstaan zoiets beter, denk ik dan maar. Het was alles bij elkaar een belevenis die ik niet licht zal vergeten. In Tilburg, vlak over de grens. Prachtig is het. Toch?

zaterdag 10 april 2010

Hoogstraten: het begijnhof zelf

Als je het begijnhof binnenkomt, word je al meteen getroffen door een mooi, gestileerd beeldje dat 'De begijn' heet; het is van de hand van Jef Martens, overigens een zeer bekende familienaam in Hoogstraten. Op een plaquette op de muur daarachter lees je dat de restauratie van het begijnhof voltooid werd in 1999, pas geleden eigenlijk. Zoals alle Vlaamse begijnhoven staat ook dat van Hoogstraten op de Werelderfgoedlijst van de Unesco. En dat is niet ten onrechte: gelukkig hebben burgers hier de handen uit de mouwen gestoken en de totale neergang en verloedering van het hof belet, het integendeel gered en er een pracht van een monument van gemaakt. Het initiatief is ten volle geslaagd en verdient alle felicitaties.


Jef Martens: De begijn

 Nogal wat van die Vlaamse begijnhoven zijn een soort van stad in de stad: zeker is dat zo in Lier en Diest, waar die hoven behoorlijk wat straten of straatjes hebben. Ze zijn dan ook, zeker in deze jachtige tijden, oases van rust, behalve als te veel toeristen tegelijk de stress van buiten willen ontvluchten en hem louter door hun aantal in het begijnhof importeren: paradox die een subtiel evenwicht vereist. Hoogstraten is eerder een dorp in een dorp: er is niet echt een weefsel van straten, wel is het levensritme ook hier trager en bevind je je in een besloten ruimte. De meeste huizen hebben geen verdieping, zijn sober en eenvoudig, allemaal witgekalkt, netjes en schoon zien ze eruit: ze doen wat Nederlands/Hollands aan (de grens ligt natuurlijk dichtbij). Een beetje 'popperig' komt het ook over, en dat bedoel ik niet negatief: dit begijnhof heeft een soort van intimiteit die ik in Lier, Diest of Turnhout niet zo vind. De toren van de Sint-Katharinakerk (de hoogste toren van de Kempen) is als 'wachttoren' steeds prominent aanwezig. En voor groen is er ook veel plaats, zelfs voor een weilandje met waterput incluis.


Rij witte huisjes en natuur die nog niet echt wakker is


De dorpsput


De wachttoren

Er waren nogal wat bezoekers/toeristen deze paasmaandag, veel Nederlanders heb ik gehoord. Het kan natuurlijk aan de streek ligen, maar in deze geseculariseerde tijden vind ik het toch opmerkelijk. Je kunt komen omdat je een band met Hoogstraten hebt, om te bekijken wat is geweest, en daarbij onverwacht en onverhoopt een kunstschrijn ontdekken, je kunt uit devotie komen, voor de rust die je er zelf dan weer bedreigt. Je kunt om talloze redenen komen, de ene al beter en zinvoller dan de andere, maar als je er dan bent, stel je vast dat het een aanrader is, een Kempische must en een openbaring. Wat mij betreft: zeker weten!

donderdag 8 april 2010

Hoogstraten: begijnhof - de kerk

Wat doe je zoal op een paasmaandag wanneer het weer een beetje zonnig probeert te zijn? Aan toerisme doen in eigen streek is een mogelijkheid, het begijnhof van Hoogstraten eens gaan bekijken want onlangs gerestaureerd: het zou de moeite waard moeten zijn. Een vorm van 'relitoerisme' wordt het als het ware.


Sint-Jan Evangelist: begijnhofkerk

Een poortgebouw, zoals in Turnhout, Lier of Diest, heeft het begijnhof van Hoogstraten niet: de ijzeren poort die er wel is, staat open en meteen zie je de Sint-Jan Evangelistkerk. Ze is gebouwd van 1680 tot 1687, en is in de plaats gekomen van de eerste kerk die in de zestiende eeuw afgebrand is. Natuurlijk is ze opgetrokken in de stijl van de tijd: barok. Dat barokke karakter is overigens nadrukkelijk aanwezig in het interieur, dat best indrukwekkend en zuiver van stijl is. Maar ik sta nog buiten: de gevel is zeker niet overladen barok, eerder sober, wat past bij de Kempische 'Stad en Vrijheid' Hoogstraten. Opscheppen met een waarschijnlijk afwezige overvloed aan rijkdom kwam niet ter sprake. Overigens: mijn tante Cor had het altijd over 'Ik ga eens naar 't dorp' als ze op de Vrijheid moest zijn. Wel heeft de toegangspoort van de kerk een prachtige, solide omlijsting: begijnen en andere gelovigen werd onmiddellijk duidelijk gemaakt dat ze niet zomaar een kapelletje van een of ander obscuur godheidje binnengingen. Ook hier had de geestelijkheid de essentie van de contrareformatie heel goed begrepen.


Begijnhofkerk: redelijk monumentale toegangspoort

Het interieur van de kerk valt echt wel mee: barok, maar niet zo verpletterend als op de grote doeken van Rubens, of in de Sint-Pieters van Rome waar alles in het werk gesteld is om de mens van zijn onbenullige nietigheid bewust te maken. Dit is volbloed barok, maar op menselijke maat. De twee biechtstoelen zijn pareltjes van houtsnijwerk. Bij eentje flankeert Sint-Pieter links de toegang van de biechtvader, rechts staat een vrouw met een doodshoofd op haar arm: dat had ik nog ergens gezien, maar de dood en memento mori horen bij de boodschap van de contrareformatie, en vlak daarnaast heeft Sint-Pieter natuurlijk de sleutels van het probleem in zijn handen.


Vrome vrouw met ons aller probleem op de arm, Sint-Pieter met de mogelijke oplossing

In de zuider zijkapel hangt een toch wel verdienstelijk doek van ik weet niet welke schilder die ik weet niet precies welk verhaal verbeeldt, maar in het midden staan ongetwijfeld begijnen, en de vrouw op de voorgrond lijkt haar redding en opgang uit te kijken. Maar achter de precieze informatie
over het schilderij, daar kom ik nog wel achter.


Meester en onderwerp vooralsnog onbekend

De begijnhofkerk van Hoogstraten was voor mij een echte openbaring: een schatkamer is het. De kerk is niet te groot, barok en door haar afmetingen toch intiem. Dat het geweld van de barok toch een soort van menselijke intimiteit kan oproepen is wat mij betreft eerder zeldzaam. Zeer bijzonder vind ik het allemaal.



woensdag 7 april 2010

Henri Matisse: La gerbe

In Le Cateau Cambrésis, de geboorteplaats van Henri Matisse, loopt op dit ogenblik de tentoonstelling 'Lydia D. muse et modèle de Matisse'. Ik ben er zelf (nog) niet geweest - het lijkt me wat ver om alleen naartoe te rijden - maar op Dupslog, de blog van Jan van Duppen, staat er een interessant artikel over. Hij heeft het niet alleen over Lydia Delectorskaya, ook over 'La chapelle du rosaire' in Vence (in de buurt van Nice) en over de 'papiers découpés', in het Engels 'the cut-outs'.

Matisse, Le rêve', 1935. Lydia D. was het model

Ik citeer Dupslog eventjes: 'Voor Matisse was schilderen niet toevoegen, altijd meer weglaten. Het leidde hem tot zijn fenomenale 'papiers découpés waar hij tekende met de schaar, tot een monumentaal behoedzaam lijnenspel, met of zonder kleurvlakken voorde scherpte-diepte illusie van een driedimensionale gewaarwording.' Dat is ongetwijfeld zo, maar die cut-outs zeggen ook op een andere anier veel over de mens Matisse. Bij het begin van de tweede wereldoorlog was de man niet meer echt jong, zijn gezondheid begon hem parten te spelen. In 1941 was hij ongeveer eenn half jaar bedlegerig: operatie aan de twaalfvingerige darm, daarna twee longembolieën en vervolgens twee maanden griep. Je zou voor minder de moed verliezen. Niet echter Henri Matisse. Schilderen werd voor hem echt moeilijk, staan werd zwaar, maar opgeven was er niet bij. In 1951 werd, na vier jaar werk, 'La chapelle du rosaire' ingewijd: een van de formidabele hoogtepunten in Matisses werk.


La chapelle du rosaire. Links 'De levensboom', glasschildering, rechts Sint-Dominicus, keramiek

Die 'Levensboom' mag dan wel een glasschildering zijn, a acanthusbladeren doen onmiddellijk denken aan de cut-outs, en heel zeker aan 'La gerbe', 'Het boeket' in het Nederlands, een werk waarvan een reproductie al tien jaar boven mijn tv hangt en dat mij bijzonder eigen en vertrouwd is.


Henri Matisse, La gerbe, 1953

Centraal van onderen zie je een viertal groene cut-outs: daar zitten kennelijk de stengels van de ruiker. Verder gebruikt Matisse alleen maar eenvoudige kleuren: blauw en donkerblauw, oranje en rood, zelfs vier zwarte bloemen. Wat niet wegneemt dat het één kleurenpracht is. En dan, zoals die ruiker breder en groter wordt, en helemaal openbloeit en -waaiert, met het minimum minimorum aan middelen. Faut le faire, zegen de Fransen dan. Een boeket is natuurlijk niet alleen een ruiker bloemen, het boeket is ook de apotheose van een vuurwerk: en het werk lijkt inderdaad een ontploffing van kleuren. Zelf zie ik er een uitbarsting van levensvreugde in, van een 83-jarige kunstenaar die door zijn gezondheid erg in zijn mogelijkheden beperkt was geworden, maar die zijn aard zeer adequaat bleef verbeelden. Een ode aan het leven vind ik dit werk. Matisse stierf op 3 november 1954, op twee maanden na 85 jaar oud.

Ik herinner me dat Matisse en zijn ziektegeschiedenis voor mij een sterke bron van inspiratie was toen ik in 1999 te horen kreeg dat ik MS had. Hij was niet alleen een schilder voor wie ik bij wijze van spreken bijna een moestuin bonen had, hij was het na te volgen voorbeeld waaraan ik me optrok. Ars longa, vita brevis: niet in het geval van Matisse, vind ik. Een soort van onsterfelijke is hij voor mij.

maandag 5 april 2010

En rood is troef!

Iedere socialist zal dit zinnetje herkennen als de uitroep toegevoegd aan de Internationale: een flardje tekst van volkse vinding is het. Waar en wanneer voor het eerst geroepen? Dat blijft in de nevelen van de geschiedenis gehuld. Het ontstaan van de oorspronkelijke Franse tekst is daarentegen wel goed gedocumenteerd: Eugène Edine Pottier schreef die, in de laatste week van de Parijse commune in mei 1871, week die overigens 'la semaine sanglante' wordt genoemd, de bloederige week dus. Een eigen melodie had het lied toen nog niet: het werd gezongen op de tonen van de Marseillaise. De Franse versie heeft zes strofen - een bloederige week heeft meer nodig dan een paar versjes - de Nederlandse bewerking van Henriette Roland Holst-van der Schalk heeft er slechts drie: zij had het bloed niet zien vloeien en de hevige en bittere gevoelens van de Parijse Commune niet ervaren.

De melodie die wij nu zingen en horen werd in juli 1888 voor het eerst gebruikt tijdens het feest van de vakbond van de krantenverkopers van Rijsel. De componist heeft een echt Vlaamse naam: De Geyter - zijn voornaam was Pierre - en hij is bovendien nog in Gent geboren.Aan de Minnemeers in die stad heeft hij sinds 1998 zelfs een standbeeld. Toch kun je hem geen Vlaming of Belg noemen. Hij zag het levenslicht in 1848, maar dat dat in Gent was, is eerder toeval: zijn ouders waren Frans-Vlamingen, Franse staatsburgers dus, die uit Noord-Frankrijk naar ons land uitgeweken waren om werk te zoeken in de Gentse textielfabrieken en een beter leven op te bouwen. Om een woord te gebruiken dat compleet uit de mode is, en dat nu hopeloos politiek incorrect is geworden: het waren gastarbeiders.Toen Pierre zeven was, is de familie naar Frankrijk teruggekeerd, naar Rijsel.

Op zijn veertigste componeerde De Geyter de Internationale: de melodie was een onmiddellijk succes, ze is hét volks- en strijdlied van de socialisten geworden. Van 1917 tot 1944 was de Internationale zelfs de nationale hymne van de Sovjet-Unie, wat geleid heeft tot een eigenaardige gebeurtenis in het leven van Pierre de Geyter: de toondichter leidde een onopvallend leven in Saint-Denis bij Parijs, maar de Russen kwamen er in 1927achter dat de componist nog in leven was, en ze nodigden hem prompt uit naar Moskou, voor de viering van de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie. De Geyter, die ook al communist geworden was, zou op de tribune naast Käthe Kollwitz gestaan hebben. Hij heeft er alleszins zijn 'moment de gloire' beleefd. Stalin kende hem zelfs een bescheiden staatspensioen toe, als compensatie voor de auteursrechten die hij nauwelijks ontvangen had.


Standbeeld van Pierre de Geyter in Gent

Dat pensioentje was De Geyters enige bron van inkomsten, en hoewel de gemeente Saint-Denis hem een gratis appartement ter beschikking stelde, heeft hij in de laatste jaren van zijn leven slechts zorgelijke en armoedige omstandigheden gekend: miserie en ellende dus. Hij is in 1932 gestorven: zijn begrafenis werd door meer dan 50.000 mensen bijgewoond. Hij was dan toch niet vergeten, en terecht. Ook nu nog niet, en even terecht, zou men hopen.

Laat ik dan tenslotte Eugène Pottier niet helemaal onder de mat moffelen. Hij werd in 1816 geboren, was strijdend lid van de Parijse Commune, verliet na de nederlaag in 1871 Frankrijk: hij week uit naar de Verenigde Staten. Totaal verzwakt en ziek keerde hij 15 jaar later naar Parijs terug. Ondertussen waren zijn 'Chants Révolutionnaires' wel uitgegeven. Maar Pottier stierf in 1887: hij ligt begraven op Père Lachaise. De Geyter en Pottier hebben elkaar nooit ontmoet, en Pottier heeft het lied van De Geyter ook nooit gehoord: dat werd, zoals gezegd, pas in 1888 gecomponeerd.


Eugène Pottier