zaterdag 14 november 2020

Ravels - Het grave ravenpad - II

Na de appelpartjes van de kleinkinderen snijden we het tweede deel van onze zoektocht naar de witte babyraaf aan. Ik blader eventjes in het gidsje en lees dat Ravels in de 12de eeuw al bekend was als Ravenslo, wat betekent bos (lo) met raven. Daar had ik nooit bij stilgestaan, moet ik eerlijk bekennen. Ooit, lang geleden, heb ik eens heel dom gereageerd op 'Ravels': in Humo stond dat een of ander tv-kanaal 'Ravels Bolero' uit zou zenden, waarop de grijze materie onder mijn schedel de vraag bedacht 'Tiens, hebben ze daar ook een bolero?', waarop ik snel snapte dat ik de klemtoon verkeerd had gelegd, waarop ik in een onbedaarlijke lach schoot om mijn eigen stommiteit, waarop moeder vroeg waarom ik plots in de stille kamer zomaar spontaan begon te lachen, waarop ik het verhaaltje vertelde, waarop we beiden mijn oorspronkelijke lach met tranen en tuiten verlengen. Ravels heeft mij toen zeer gelukkig gemaakt, meer dan 45 jaar geleden.

Maar we gingen onze wandeling dus voortzetten. En dan sta ik meteen voor een schilderij van Gustav Klimt: een deel van het bos staat vol berken, en nu wil het geval dat Klimt nogal wat 'berkenbossen' geschilderd heeft. Ravels weet waarschijnlijk niet hoezeer het met muziek en schilderkunst verbonden is! Er is meer tussen hemel en het dorp dan de Ravelse pier, Horatio! En gelukkig maar.


Naar Gustav Klimt: een berkenbos

't Is weer de beurt aan de kinderen: bij de volgende stop is er een soort van rustbank geconstrueerd in de vorm van een blad. Je kunt daar netjes op gaan zitten, maar kinderen begrijpen dat van de eerste keer veel beter: ze duiken daar meteen op, en nemen zo een groter deel van de oppervlakte in dan wanneer ze zich 'beschaafd' zouden gedragen. En waarom zouden ook, spelen is ook een essentieel onderdeel van beschaving. En het brengt veel meer plezier met zich.

 

Zoals kinderen spelen met een enkel blad (vrij naar Boudewijn de Groot)

We naderen ondertussen de geboorteplaats van Baby Raaf: ten bewijze daarvan hangt aan een paar bomen een witte pluim, die kinderen dan weer moeten zoeken. Tot hun eigen vreugde en competitie, van zo 'daar nog een!' en daar nog een!' Dat die pluimen meer gelijken op die van een volwassen albatros dan op die van een vogeltje dat pas uit het ei gekropen is, kan de pret niet drukken: pluim is pluim en wit is wit!

Een pluim van de Witte Babryraaf

Mil en Nona aandachtig naar het verhaal luisterend

Dan slaat het hongertje weer toe, of de zin in iets lekkers: drie potjes letterkoekjes en 'mopjes' worden gerekruteerd en meteen aangevallen. En dan krijg je 'drie kindertjes netjes op een rij', op gezaagde boomstammen die zich zonder morren als zitmeubeltjes laten gebruiken. En dat levert een ingebeelde driehoek op: ik maak een foto van mijn kleinkinderen,  en Noortje en Dieuwertje van hun kinderen, en terwijl ze dat doen, leg ik mijn twee kinderen op de gevoelige plaat: twee foto's van dezelfde dader, die echter onzichtbaar blijft.

 

Drie kleinkinderen

 

Twee kinderen, twee mama's

We zijn aan het einde: op het laatste bord zijn de drie IJle Prijen en een vijftal zwarte raven al aan het vieren, met vlag en wimpel en geschenken gehaald uit het bos, en ze richten zo een alternatieve babyborrel aan, zoals dat  de laatste jaren nieuwerwets heet: ze zijn bij de tijd, daar op het ravenpad.

Alternatieve babyborrel

Een foto van de Witte Babyraaf mag natuurlijk niet ontbreken: hij ziet eruit alsof hij uit een struisvogelei gekropen is, is bovendien al uitgevlogen, en de grote pluimen die we eventjes geleden zagen hangen, kunnen best van hem zijn. Het diertje moet nog een naam krijgen, want dat vragen de laatste borden ook. Albino ligt te zeer voor de hand, maar we kunnen de beginletters van de drie kleinkinderen nemen: MiNoVi.  Daar kun je toch het leven mee door, en hij suggereert bovendien dat je altijd jong blijft. Wie biedt iets  beters?


 Eind goed, al goed: de Witte Babyraaf, alias MiNoVi

Ravels: Het grave ravenpad - I

In deze periode wordt het ons sterk aangeraden, zijn we zedelijk  verplicht zo weinig mogelijk sociaal contact te hebben. Mijn kinderen, die in Antwerpen wonen, hebben daar iets op gevonden: af en toe komen ze in de Kempen wandelen, in de Ravelse Gewestbossen al twee keer, en dan vragen ze of ik zin heb om mee te komen. Dan vermengen we de generaties wel, maar dat doen we zeer behoedzaam: een opa, twee dochters en drie kleinkinderen vliegen elkaar niet in de armen, we raken elkaar niet aan. Ons devies is typisch Amerikaans: KKK, dat wil zeggen 'Karig Kussen en Knuffelen', waarbij 'karig' betekent 'helemaal niet'.

En we vertrekken voor een amusante wandeling van 2,5 kilometer: 'Het grave ravenpad', een titel à la Suske en Wiske. Alison Luyten heeft een verhaal op kindermaat bedacht: 'De ijle prijen en het witte raafje'. Een prij is in Kempische dialecten een boze of boosaardige vrouw, maar dat valt in dit verhaaltje nogal mee. Hugo de Raaf zal ze - ze zijn met zijn drieën - naar het bijzondere Witte Raafje leiden, maar dat gaat natuurlijk niet zonder slag of stoot. Ze kunnen ook veranderd worden in witte slierten nevel, zodat ze dan ook echt ijl zijn. Op tien haltes wordt het verhaal ontwikkeld, en kunnen de kinderen telkens opdrachten uitvoeren: pret voor het hele gezin: de mama's lezen voor, de kinderen doen wat het bord hen vraagt.

Hier begint de zoektocht: de IJle Prijen rijden op reeën

Een zwarte raaf wijst steeds de goede richting aan

In het verhaal komt ook een IJzeren Zeug voor: het moeten niet altijd vuurspuwende draken zijn; die zijn in een bos overigens te gevaarlijk: er is de laatste jaren al genoeg opgebrand! Die IJzeren Zeug wordt natuurlijk verslagen, en op haar resten mogen de kinderen zich uitleven door er met stokken lustig op los te meppen, onder het motto 'des te meer de 'kleimannen' zich moe maken, des te beter slapen ze, en ze vinden het nog leuk ook!

 

Nona, Vic en Mil geselen de resten van de IJzeren Zeug.

Maar de kindjes krijgen een hongertje: gelukkig weten de mama's dat en die hebben proviand voorzien. Geschilde en in partjes gesneden appels worden uitgedeeld, en de kleintjes beginnen aan een verdiende rustpauze. Dat wordt zitten geblazen: Vic nestelt zich comfortabel in de bolderkar, Mil en Nona hebben het op opa's scootmobiel voorzien. Het valt me steeds op dat ze daar graag in willen zitten: ik wil eventjes zoals opa zijn, verbondenheid met opa zoeken ze, denk ik dan.

Vic in de bolderkar, appels smikkelend

In opa's scootmobiel: Mil met gidsje, stuk appel en een rare snuit

Nona met dromerige blik in dezelfde scootmobiel

We zijn nu halfweg het ravenpad, en de drie scheidsrechtertjes fluiten half time. En ik ook: het vervolg lees je in het tweede deel. Want we zijn nog altijd op zoek naar die witte babyraaf. Het kan nog spannend worden!

woensdag 11 november 2020

Op paddenstoelenjacht - namen en foto's

Ik ben graag in open lucht en in de natuur: de zon mag niet aan de hemel staan of mijn scootmobiel is in het Vennengebied te vinden, en ik natuurlijk ook, wij vormen een paar dat daar samen de vrijheid zoekt. Een twaalftal jaar geleden  realiseerde ik mij dat ik van al de bloemen die ik er zag slechts van weinige de naam kende. Ik heb me toen een flora aangeschaft en ben begonnen die bloemen te determineren. Van zo'n 80 verschillende heb ik de foto en de naam in twee kaften zitten. Nu overkomt me dat weer met paddenstoelen: het is er het seizoen voor. En het zijn er weer veel verschillende, en weer blijven ze meestal anoniem of staan ze ergens incognito te pronken. Een uitgebreid boek over paddenstoelen heb ik niet, wel een kijkkaart van Natuurpunt: daarop zie je de tekeningen van meer dan 40 paddenstoelen, zwammen en schimmels, maar dat is behoorlijk ontoereikend. Soms kan je er wel een mee determineren, dat wel, en dan is deze burger gewoon blij.

Tijdens mijn eerste paddenstoelwandeling leert Fred Geyssels me de plooiteenstuifzwam kennen: wat een naam! De steel is aan de basis en van boven sterk geplooid, vandaar het eerste deel van de naam. 'Teen' verwijst naar de plooien onderaan de steel. Uit een opening in de hoed komen de sporen vrij, ze worden als het ware verstoven, en zo is heel de naam verklaard. De hoed is bedekt met wat men 'spitse schubjes' noemt. Een aangename kennismaking met een onbekende was dat.

 

Plooivoetstuifzwam

Hij heeft ook neefjes, bijvoorbeeld de 'parelstuifzwam': in plaats van de schubjes van de eerste heeft hij 'pareltjes' op zijn hoed: ze deden mij ook denken aan kleine doorntjes; het is maar wat je erin wil zien. Plooien heeft hij natuurlijk niet en hij is helemaal wit.

Parelstuifzwam

De nevelzwam is een vaak voorkomende soort: ze staan dikwijls in groepen of op een rij. Hij is grijs tot grijsbruin, maar lijkt er vaak eerder witachtig uit te zien. De steel kan van 5 tot 12 cm hoog zijn, de hoed van 5 tot 18 cm breed, en in het midden neigt die meer naar bruin. Onder de paddenstoelen zou ik hem Jan Modaal noemen; 'Jan met de pet' zou ook nog kunnen, ware het niet dat een paddenstoel een hoed draagt, hij is kennelijk van betere stand.

Nevelzwammen

In het begin van zijn ontwikkeling is de geschubde inktzwam echt wel mooi: stralend wit is hij dan. Maar de achteruitgang treedt op snel op: hij wordt hier en daar iets zwarter, te beginnen aan de schubben, tot hij helemaal verwelkt en zwart is, uit wat er rest van zijn hoed lijkt inkt te druppen. Een paddenstoelenleven duurt niet zo lang, vrees ik.

Geschubde inktzwammen: bijna of helemaal uitgebloeid

Als ik met Yves in Merksplas de snoekengracht voorbij ben, zien we ter hoogte van Villa Ter Borcht de stronk van een eik, een verzamelplaats van een boel paddenstoelen wij elkaar. Van een samenscholing kleine exemplaartjes ken ik de naam niet, maar het zijn er wel heel veel, dat ten minste.

Een samenscholing anonieme knikkers

Elfenbankjes groeien ook op die stronk: klein zijn ze, een beetje precieus, geschikt om elfjes te ontvangen en uit te laten rusten van hun vermoeiende sprookjesavonturen. Een 'elfentroon' bestaat bij mijn weten niet: waar moet Oberon zitten als hij het elfenparlement samenroept? Maar misschien is de natuur geen democratie...

Gewone elfenbankjes

Geen democratie, maar wel romantiek in de natuur. Twee al oudere grote parasolzwammen zijn elkaar nog altijd zeer genegen, zoeken contact en steun bij elkaar: ontroerend toch?

Parasolzwammen: nog verliefd op hun oude dag

Op een boomstam van een meter of drie groeit een paddenstoel die ik voor het eerst zie: een kastanjeboleet. Hij heet zo omdat zijn kleur kastanjebruin is. Zijn hoed, 6 tot 10 cm, is gewelfd of gespreid, dat wil zeggen eerder vlak en rond. Die op de foto schijnt een breuk of een deuk in zijn hoed te hebben, en ernaast groeit nog een kleiner exemplaar. Typisch is ook de witte vlek op zijn hoed.


Kastanjeboleet

Op diezelfde stam iets dat op een aardappel lijkt: het is dan ook een gele aardappelbovist. Hij heeft geen steel, en is bijzonder giftig: er bovistfrieten van maken is uit den boze.

 

Gele aardappelbovist

Als je paddenstoelen zoekt, kijk je bij voorkeur naar beneden: ze groeien niet in de lucht. Maar toch, bij het begin van de Bootjesvenwandeling in Wortel kijk ik toevallig hoog boven mij, en merk op een eik een grote plak paddenstoel, heel hoog voor zo'n groeisel vind ik. En die heeft een zeer passende naam: het is een biefstukzwam, officieel! Samen met die aardappelbovist van daarnet kan ik me een gerecht in een lockdown restaurant voor de geest halen! Het zou ons slecht bekomen, vrees ik. Maar wat een prachtige naam! Hij was overigens paddenstoel van het jaar 2017. Gewoonlijk groeien ze beneden op de stam van eiken, maar de vader van dit exemplaar was waarschijnlijk wereldrecordhouder polstokspringen voor paddenstoelen. Semper excelsior!' was het devies van deze familie, en dat heeft ze waargemaakt.

Biefstukzwam

De echte tonderzwam is voorlopig de laatste in de reeks. Hij groeit op bomen, eiken onder andere, en kan na een aantal jaren behoorlijk groot worden. Hij werd vroeger gebruikt voor het maken van tonder of tondel, een materiaal waarmee men gemakkelijk vuur kon maken. Je vindt het eerste deel van de naam nog terug in 'tondeldoos', de voorloper van het luciferdoosje; met een lucifer kan je veel makkelijker iets doen branden.

Echte tonderzwam: nog niet zo oud

Paddenstoelen vind ik behoorlijk interessant: zoveel soorten, zoveel vormen, zoveel variatie. En dan die namen: taalkundig zeer boeiend: ze brengen je naar de sprookjeswereld, naar een vroeger stadium van de beschaving, en doen je denken aan lockdown restaurants. Ze volgen de actualiteit, de paddenstoelen, ze zijn bij de tijd, nu zeker!

woensdag 28 oktober 2020

Paddenstoelenwandelingen - 3 - met ugo's

Mijn zoon, die in Antwerpen woont, in Berchem meer precies, wil nog wel eens in het Vennengebied komen wandelen, of in Ravels, in het 'Gewestbos'. De Kempen heeft meer natuur en bos dan de omgeving van de Koekenstad, dat is bekend. En zo trekken wij, Jasper, Lene, hun twee dochtertjes en ik de vroegere Staatsbossen in. Het motregent, maar daar word je niet echt nat van. En er is toch behoorlijk wat licht: donkergrijs is nog anders. We starten aan het Boshuis (Jachtweg 27), en alras lopen wij over een brede 'Avenue Campinoise: lekker breed is die, gemakkelijk berijdbaar met de scootmobiel en de buggy. En herfstig, dat is het daar ook.

Ravels, Avenue Campinoise

Paddenstoelen, die komen we ook hier tegen. Ik maak foto's, en probeer de groeisels naderhand te determineren met behulp van foto's op het internet. Maar dat lukt niet altijd. Ik maak een opname van een eerder kleine witte paddenstoel en zoek op Google naar 'witte paddenstoelen', maar niets, ik verfijn mijn zoekterm tot 'witte bospaddenstoelen', weer niets, nog een poging met 'witte bospaddenstoelen met hoed', helaas, het mag niet baten. Eventjes heb ik nog overwogen 'witte bospaddenstoelen hoed en smoking' in te tikken, maar toen vond ik dat ik beter niet vruchteloos onnozel deed. Het blijft dus een 'ugo': een unidentified growing object'. Wie tegen het woord object bezwaar maakt: alles wat niet subject is, is object; je moet dergelijke existentiële kwesties filosofisch benaderen, en dan vind je wel een bevredigende oplossing. Ik kan wel een foto van deze ugo laten zien:

 

Ugo 1 : witte bospaddenstoel met hoed

Een prachtig conglomeraat paddenstoelen merk ik 10 minuten later op: een stronk begroeid met immens veel paddenstoelen. Het lijkt wel een paddenstoelenwaterval! Fred zoekt en vindt in zijn app maar 38% zekerheid voor de naam, en dat is te weinig, maar Nicole, een goede vriendin, durft iets meer te zeggen: als het naaldhout is waar dat allemaal op groeit, kunnen het 'dennenzwavelkoppen' zijn. Maar is dat naaldhout? Dat is niet zeker. Dus hier hebben we ugo 2. Het is niet makkelijk paddenstoelen te determineren, zelfs voor mensen die er meer van weten, dat is wel duidelijk.

Ugo 2: mogelijk dennenzwavelkoppen?

In de greppel waar de paddenstoelenwaterval zich in stort, vlakbij dus, staat nog een verzameling: dat zijn gewone zwavelkoppen, die ken ik al een paar dagen. Victorie dus, een bekende gevonden!

 Gewone zwavelkoppen

En dan schakelen we over naar grijs en zwart: het loopt tegen Allerheiligen, nietwaar. Links van onderen op de foto is nog een geschubde inktzwam te herkennen, de andere zijn uitgebloeide exemplaren. Die met hun zwarte neeWat een wijsheWat een wijsherhangende 'blaadjes' zijn echt wel helemaal op: verval in volle glorie, als ik dat zo mag uitdrukken.

Uitgebloeide geschubde inktzwammen

Het gewestbos met nogal wat beuk

Tegen het einde van de wandeling is de motregen opgehouden: we hebben de zachte neerslag ook nog bezworen! Nu gaan we dat met covid-19 proberen, maar niet te snel ineens: vanaf vrijdagavond 18 uur beginnen we het te menen ordonneert 'Sterke Jan'. Niet overhaasten is de boodschap!

zondag 25 oktober 2020

Paddenstoelenwandelingen - 2

Mijn tweede paddenstoelenwandeling, die met Fred, was eigenlijk een werkbezoek. Laat ik me nu eens belangrijk maken, dacht ik, en ik formuleer dat zo. Alle gekheid op een stokje: Fred Geysels wilde met mij en mijn scootmobiel uittesten of een rolstoelwandeling die hij uitgetekend had voor rolstoelgebruikers - uiteraard - wel doenbaar en berijdbaar was. We vertrekken aan Klein Engelandhoeve, langs het Koeven komen we in de Langvenstraat, ronden Boones Blijk, en via de Elzenstraat bereiken we terug ons vertrekpunt. Een tocht van een achttal kilometer is dat al gauw. Moeilijkheden? Geen onoverkomelijke. Af en toe sta je wel eens voor een dubbele gesloten poort, maar bezijden hebben die een kleiner poortje dat wel opengaat. Heel breed zijn die doorgangen niet, maar een scootmobiel is geen quad of een Ligier, en met enige stuurmanskunst geraak je er wel voorbij. Voor een handrolstoel is dat geen probleem, en met een scootmobiel rijden is zoals met een auto: voorzichtig en traagjes bij die poortjes, kijken hoeveel ruimte je links en rechts hebt, en dan 'vooruit met de geit'! Maar wel behoedzaam. De zand- of landwegen zijn breed genoeg, over het algemeen hebben ze een redelijk glad wegdek, je hoeft niet het ene na het andere gat te vermijden: denderen, dokkeren en botteren is er niet bij.

De Langvenstraat: best berijdbaar, en verboden voor gemotoriseerd verkeer

De perfectie is niet van deze wereld, ook niet in ons Vennengebied. Een bruggetje dat al een paar jaren zijn eerste plank mist, maakt het moeilijk om daarop te rijden, zowel voor handrolstoelen als voor scootmobiels. Fred laat het de bevoegde diensten weten: de oplossing is nakend, hopen we dan

Slecht onderhouden bruggetje

Ondertussen genieten we van het zonnetje en de veranderende natuur: nog niet zoveel bladval, maar wel verkleuring: dat is wat de herfst zo aantrekkelijk maakt.

Eik in herfstkleuren

En alweer paddenstoelen, zoals maandag met Yves. Nu is Fred wat dat betreft niet de eerste de beste: als hij eender welk vogeltje hoort, kan hij zeggen welk merk daar fluit, paddenstoelen herkent hij zonder veel moeite of twijfel. Hij is niet voor niets natuurgids en een behoorlijk actief lid van Natuurpunt: hij kent er wat van. Ik fotografeer graag paddenstoelen, maar hun namen ken ik dan meestal niet, laat staan of ik weet of ze eetbaar zijn of niet: ik vind dat dan positief: leemten kunnen opgevuld worden, zeker als je een kenner bij je hebt.

Eerste les: de geschubde inktzwam. Hij  valt nogal op: door zijn kleur, zijn vorm, en petieterig klein is hij ook niet. Fred weet me te vertellen dat hij eetbaar is als hij nog jong is, maar als een beetje zwart begint te vertonen, dan wordt hij giftig en dan kan je er beter afblijven. 't Is maar dat de plukkers het weten!

Geschubde inktzwam die al begint te verkleuren

Vliegenzwammen komen we ook tegen: dat zijn die van 'Op een rode paddenstoel vol met witte stippen'. Volgens Fred vindt je hem vaak bij berken, en ook andere loofbomen: ze leven samen, en dat noemen we dan symbiose. Ik dacht eerst aan epifyt, - soms ken ook ik een geleerd woord - maar dat is nog iets anders. Eten van deze paddenstoel kan tot vergiftigingsverschijnselen leiden, maar die zijn meestal niet zo ernstig, vind ik op Wikipedia. Een pandemie komt daar niet van. Hoera!

Een mooie vliegenzwam: natuurlijk zijn kabouters klein!

Grote parasolzwammen zie je vaak: ze hebben een langere steel en een hoed die aan een parasol doet denken, vandaar de naam natuurlijk. Ze zijn eetbaar, maar hoofdzakelijk de hoed, de stelen zijn te taai. En rauw mag je ze ook niet naar binnen smikkelen. Het bovenzicht heeft wel iets, als je het mij vraagt.

Grote parasolzwam

De eerste soort die Fred me aanwees waren zwavelkopjes: de naam alleen al! Uiterst giftig zijn die, afblijven is de boodschap. Deze hier groeien op de boomstronk, een hele verzameling vol. Overigens heb je zwavelkoppen in variaties, naargelang van de kleur.

Die zwavelkopjes waren het begin van een onderhoudende wandeling: Fred heeft voor de rolstoelgebruikers gezorgd, en mij veel bijgebracht over de wereld van de paddenstoelen, waarvoor dus tweemaal dank!

 
 
Zwavelkopjes

De studie van paddenstoelen het mycologie, een mycoloog is een specialist in paddenstoelen. Ondertussen heb ik me beziggehouden met het determineren van nog andere zwammen en schimmels: op het internet vind je zoveel foto's dat het je duizelt! Inderdaad, duizelingwekkend is de wereld van de paddenstoelen:  de verscheidenheid van soorten neemt geen einde, voor mij toch niet. Een uitgestrektheid van ontbrekende kennis strekt zich voor mij uit. Daar zou ik me de volgende twintig jaar mee bezig kunnen houden, nu Fred me op weg gezet heeft. Je bent nooit te oud om te leren, zegt men dan.

Paddenstoelenwandelingen - 1

Laat de afgelopen week nu eens echt een wandelweek geweest zijn: maandag met Yves en met goed weer in het Vennengebied, vrijdag met Fred en weer met goed weer in het Vennengebied, en zaterdag met Jasper en Lene en mijn  twee kleindochters met motregen in het Gewestbos in Ravels. Vroeger heette het daar 'de Staatsbossen', maar we leven tegenwoordig niet meer in een staat, wel in een gewest. Dat is overzichtelijker voor kleine luiden die toch groot willen zijn, of denken te zijn.

Ik ging het over wandelen hebben - waar gaan we naartoe, zou je je retorisch kunnen afvragen? Naar de bossen, daar kunnen we hossen, zoals Jasperina de Jong ooit zong. En profiteren van de open lucht en de vrije natuur en de herfst, hoewel Erik er niet bij was. En de stilte, die is bij wijze van spreken geestesverruimend en geruststellend: we hoeven hier niet ongerust te zijn over covid-19 of welk nummer dan ook.

Yves te midden van berken en ander geboomt'

Bloemen bloeien nu niet meer, bladeren vallen een beetje langzamerhand, maar nog niet in massa's, maar paddenstoelen schieten spreekwoordelijk uit de grond. Natuurlijk zijn er ook dwarsliggers: elfenbankjes die het meer voor de hoogte hebben: ze groeien met hun berk naar boven, verheffen zich hoog boven hun laag-bij-de-grondse broeders en zusters. Elfenbankjes zijn er ook in soorten, de ene bank is de andere niet. Overigens worden ze ook berkenzwammen genoemd.

Semper excelsior: berkenzwammen, oftewel elfenbankjes

Die paddenstoelen die hun plaats kennen, plegen wel eens bijzondere namen te hebben: zo heet er eentje 'plooivoetstuifzwam', een samenstelling bestaande uit vier delen, terwijl het toch maar een bescheiden plantje is. Als hij nog jong en helemaal wit is, kun je hem eten, maar de hoofdhuid en de steel moeten dan wel verwijderd worden. Ik zou zeggen 'Vorsicht geboten', en je hebt er heel wat van nodig: groot zijn  ze niet.

Plooivoetstuifzwam

In de Langvenstraat slaan we ten slotte rechtsaf en komen aan het uitkijkpunt op het Koeven. Veel water staat daar niet in: het heeft lang nog niet genoeg geregend om de waterhuishouding weer op peil te brengen. Maar verrassing: aan het genoemde ven zien we geen runderen, maar in een wip dagen er zeker een dozijn  geiten en bokken op. Dat is natuurlijk nog geen reden om de naam van het ven te veranderen: het kan een verschijnsel zijn dat weer snel verdwijnt, een mild en onschuldig symptoom van Geit-19, of Geit-12, als je wil. Je hoeft er helemaal niet voor in quarantaine. En als om te bewijzen dat hij bestand is tegen en immuun voor Geit-19 of 12, laat Yves zich vereeuwigen met een aantal van de dieren, met een streepje Koeven op de achtergrond. En zoals te voorzien: hij heeft geen symptomen, hij mekkert niet, hij drukt zich meer dan vlot uit in het Nederlands en het Frans, de twee belangrijkste talen van onze staat.

Geiten aan het Koeven. Rechts: Yves

Besluit: voor een coronavrije wandeling, trek naar het Koeven. Paddenstoelen en een onverwachte diersoort krijg je er gratis bij. Zeer aan te raden, zoals altijd in het Vennengebied!

donderdag 22 oktober 2020

Taxandria Museum: rederijkers en een etser

Turnhout noemt zich wel 'wereldcentrum van de speelkaart', maar het is altijd een kleine stad geweest, nu nog, en zeker in de zestiende eeuw. Maar toen toch niet zo klein dat het geen rederijkerskamer had. Die heette 'Het Heybloemken', en het blazoen van de kamer staat ook in het Taxandria Museum. Centraal op het ruitvormige kunstwerk uit 1538 staat de Heilige Apollonia, de patrones van de rederijkerskamer. In haar rechterhand houdt zij een trektang vast, en tussen de greep prijkt een tand: ze is namelijk ook de heilige die bij voorkeur aangeroepen werd bij en tegen tandpijn. Rechts van haar een geit en twee schapen: we zijn in de Kempen! Aan haar rechterkant zie je een struikje erica, net zoals links aan haar voeten: dat zijn natuurlijk de heibloempjes! En in een banderol de spreuk van de kamer: 'Wij Heybloemkens bieën vrucht met bliscapen', wat je tegenwoordig zo zou kunnen uitdrukken: 'Blijgemoed bieden we u de vrucht van onze werken aan.' Overigens is er niet zo heel veel bekend over deze rederijkerskamer, en tot de toppen van de Nederlandse literatuur zijn de leden ervan niet doorgedrongen, maar de stad was tenminste mee met het literaire leven van die tijd, en, er werd aan cultuur gedaan. Helemaal een negorij was Turnhout dan ook weer niet, we waren niet allemaal 'boerkes uit de Kempen'.


Het blazoen van 'Het Heybloemken'

In de buurt van het blazoen ligt een interessante gravure van Jan Luyken uit 1681. Dat was nog eens een verrassing: die Jan Luyken herinner ik mij uit mijn retorica: hij was namelijk ook dichter. Ik herinner me dat we een stichtelijk gedicht van hem gelezen heb, een sonnet was het, geloof ik. In het octaaf had hij het over zijn over zijn frivole levenswijze in zijn jeugd, maar op zijn 26ste heeft hij een religieuze ervaring, komt tot inkeer, en schrijft nadien stichtelijke verzen. Maar hij was ook schilder en etser.  Zijn 'Slagh bij Turnhout' komt van bijna 100 jaar na dato, het is dus vooral inbeelding, van ooggetuigen zal hij het ook niet gehad hebben. Van onderen vechten de legers met zwaarden en sabels, en de rook verraadt het gebruik van schietgeweren in de stille Kempen. Het landschap daarboven tekent een min of meer heuvelachtige Kempen, een idyllisch, stom landschap dat neerkijkt op het geweld dat de Tachtigjarige Oorlog met zich meebracht. Tegenwoordig heet dit gevecht 'De slag op de Tielenheide', op 24 januari 1597. Toen waren er kennelijk ook al geen winters meer: je krijgt een groen landschap met bomen volop in blad. De klimaatcrisis moet hier al vroeg actief geweest zijn, maar betrouwbare cijfers of informatie daarover heb ik niet gevonden.

 Jan Luyken, De slagh bij Turnhout in den jaere MDXCVII (1597)

Tot slot: een kort gedicht van Jan Luyken, uit zijn 'lichtere' tijd. Het heet                                             

                            'Verrassing'

                Spijtig Klaartje zou zich baden

                Moedernaakt in ene beek,

                Die langs de klavere boorden streek,

                Overschaûwd van wilgenbladen;

                Grage Reinout zat en keek,

                Watertandend door de rietjes;

                En hij riep eens zoet met een:

                Nog wat dieper, tot de knietjes;

                Daar mee droop zij schaamrood heen. 


'Spijtig' betekent ongenaakbaar, onbenaderbaar; 'grage' begerig.

En zo ben ik deze tekst begonnen met literatuur, en ermee geëindigd. En eerst komt de Heilige Apollonia aan bod, en op het einde 'Spijtig Klaartje'. En zo is het evenwicht weer mooi hersteld!

woensdag 21 oktober 2020

Taxandria Museum: tijkweverij en een stuk familiegeschiedenis

Een paar dagen geleden heb ik nog eens een bezoek gebracht aan het Taxandria Museum: ik wilde de aanwinsten van de laatste 20 jaar eens gaan bekijken. Een makkelijke opdracht was dat niet: die recent verworven stukken staan over heel het museum verspreid, het wordt dus een zoektocht! En voor iemand die slecht ter been is, wordt dat een opgave: best wat trappen te doen, weinig of geen stoelen om eens eventjes te gaan zitten. Ik kreeg het gevoelen dat het museum te klein is voor alles dat er uitgestald is. Als het van mij afhangt: een grotere behuizing zou niet onwelkom zijn, en je zou een beter overzicht hebben.

Maar desondanks heb ik er wel wat gezien dat mijn interesse weggedragen heeft: onder andere, op de tweede verdieping, een weefgetouw: 'Van wol tot tijk' legt het informatiebordje uit. En dan gaat er bij mij een lichtje branden: een aantal van mijn voorvaders in  de rechte lijn waren tijkwevers. Die tijk diende onder meer als overtrek voor matrassen: in mijn kinderjaren heb ik nog op een matras geslapen die met tijk overtrokken was. Tijk is een grove, stevige en dicht geweven linnen stof: zeer sterk materiaal was het. In het midden van de achttiende eeuw verdienden 2.500 inwoners van onze stad met het spinnen en weven van tijk hun brood. Vrouwen (moeders en dochters) hielden zich bezig met spinnen en spoelen van het vlasgaren, mannen (vaders en zonen) met het weven. Tijk weven was toentertijd de plaatselijk industrie. Maar na 1850 gaat de tijkproductie langzaam maar zeker ten onder: dat lees ik op het verklarende bordje bij het weefgetouw, en dat leert mij ook mijn stamboom. Maar de tijknijverheid wordt vervangen door de papierindustrie.

Weefgetouw voor tijk

Mijn stamboom dus: Norbertus van Bourgognie (1758-1827) was tijkwever, en zo ook Martinus(1785-1827). Mijn betovergrootvader Joannes Baptista (1814-1883) was nog tijkwever toen hij trouwde in 1845, maar later verandert hij van beroep en wordt 'pakdrager', een soort van boodschappen- en leveringenbezorger. Deze drie mannen waren overigens alle drie analfabeet. Mijn  overgrootvader Andreas (1855-1897) was bij zijn huwelijk fabrieksarbeider, maar heeft het toch gebracht tot meestergast bij de Ets. Van Genechten: een meestergast in een drukkerij moet ongetwijfeld gelezen kunnen hebben; hij is de eerste geletterde in mijn voorgeslacht. Overigens ken ik nog zijn roepnaam: mijn grootvader noemde hem  'Vô  Drej', in het meest authentieke BT (Beschaafd Turnhouts). En zo zie je de sociale geschiedenis in je eigen stamboom weerspiegeld.

Tijkwevers, en andere kleine luiden in de negentiende en vroegere eeuwen, waren eerder eng behuisd. Op de foto: een tijkwevershuis in de Molenstraat. Je moet je daarbij voorstellen dat het weefgetouw gewoon in huis stond, wat de ruimte natuurlijk nog meer inperkte!

Op de schoorsteen van hetzelfde huisje: een heks op haar obligate bezemsteel. Maar dat zal wel een twintigste-eeuwse versiering zijn, denk ik. 

En zo ben ik eventjes op reis geweest in het verleden van mijn eigen familie en in de sociaal-industriële geschiedenis van Turnhout. En daardoor ben ik ook overtuigd van wat de goegemeente met veel nostalgie zegt: 'Vroeger was het beter!

donderdag 24 september 2020

Postel en Renier Snieders

Tijdens onze wandeling in Postel leest Yves een paar regels over een legende die daar nog niet vergeten is, over een Rosse Bruno en Zwarte Kaat. Of me dat iets zegt, vraagt hij, waarop ik 'nee' zeg. Thuis lees ik die fragmentjes nog eens na, en ik besef dat een en ander me wel degelijk bekend is: ik heb die twee figuren onlangs ontmoet in een roman van Renier Snieders, in 'Het Kind met 'den Helm'

Dit kom je tegen in de begeleidende tekst bij wandeling 2  van 'Klavertje Vijf':

'Ook een andere legende leeft nog in Postel, deze van 'Rosse Bruno en Zwarte Kaat', leden van een roversbende die uit Bladel (Nederland) kwamen om de streek te plunderen. De Rosse zou, samen met twee trawanten, aan een kastanjeboom voor de abdijpoort opgehangen zijn. Zwarte Kaat zou versmacht zijn onder een zwaar neerploffend bed, een executie die in vroegere eeuwen nogal eens werd toegepast.'

In een eerdere uitgave van die tekst lees je:

'Volgens de legende en historische bronnen zou Rosse Bruno in de nabijheid van de oostelijke poort opgehangen zijn'.


Renier Snieders

Het boek begint in het jaar 1596, in de Tachtigjarige Oorlog, en speelt zich voor een groot deel af in Bladel, de geboorteplaats van Snieders. In de loop van het verhaal wordt het 'Godshuis' van Postel belangrijker. De bewoners van het Hellenend (Bladel) zijn een verzameling bandieten en schorremorrie: ze leven van roof en overvallen; mutatis mutandis zijn ze de terroristen van hun tijd. Op Driekoningendag van 1596 ontvoeren ze het pasgeboren zoontje van de president-schepen van de plaatselijke rechtbank. Het kindje is met den helm geboren: daardoor zal het de bende altijd geluk brengen. Hij wordt in huis gehaald door Rosse Bruno en Zwarte Kaat, die hem als hun eigen zoontje beschouwen. Hij is een 'man van grote gestalte', de verpersoonlijking van het recht van de sterkste, en zij is wellicht de slechtste vrouw die ik in mijn lectuur ooit ontmoet heb: door- en doorslecht is zij, een hart schijnt ze niet te hebben, scrupules ook niet, ze is rot tot op het bot. Ze doet me denken aan 'Cathy' uit 'East of Eden' van Steinbeck; die vrouw deugde ook voor geen millimeter. De familie van de vermoorde president--schepen beleeft ongeval na ongeluk, de roversbende gaat het redelijk voor de wind, want zij hebben de Helm, zoals ze het zoontje noemen. Maar ze overspelen uiteindelijk hun hand: ze overvallen het Godshuis in Postel, ze willen dat plunderen en vernietigen - in 1619 zijn we dan. De twee leiders en hun twee trawanten worden gevat, veroordeeld  en opgehangen. Zwarte Kaat wordt pas iets later gevat: als zij gevangen zit, wordt een zwaar bed op haar neergelaten: wanneer ze dat merkt, huilt ze in doodsangst: 'Mij versmachten...! ongelukkigen...! ellendige beulen...! medelijden! o, een ogenblik...! Vergeving, genade, hulp, Bruno!' Het gezin van de president-schepen wordt in haar vroegere glorie hersteld: het goede en deugdzame wordt beloond, het kwade en slechte gestraft, zoals het hoort volgens Snieders.

Gutwald, de Helm, bij het lijk van zijn vermoorde vader, van wie hij dan nog niet vermoedt dat die zijn vader is. Op de achtergrond Zwarte Kaat: velen geloven dat zij een heks is, en de schrijver laat het ook zo voorkomen. Hij keert zich wel duidelijk tegen bijgeloof.Tekening van G. Mertens in de uitgave van 1975.

De Helm, ook genoemd Gutwald, is dus van betere afkomst, van deugdzame ouders, gelovige christenen, en zijn milieu heeft geen invloed op hem: hij neemt nooit effectief deel aan hun rooftochten, voelt dat hij bij hen niet thuishoort, en op het einde komt hij weer bij de familie terecht waaruit hij geroofd was.

Enkele citaten 

'En toch was de ongelukkige Ten Vorsel (vader van de Helm) gelaten in zijn lot. Alleen kon hij zijn dierbare Helm nimmer uit zijn gedachten bannen. Anders zou hij met zijn geliefde vrouw en zijn twee kinderen betrekkelijk gelukkig kunnen geleefd hebben: want Dirk was een deugdzaam man, en waar is het godsdienstige hart, dat onder de last der beproevingen bezwijkt?'

'Indien ... konden wij nog gelukkig zijn, Lisa, omdat ons geweten onbevlekt is, en ons hart op God betrouwt'.

'(hij) sprak van het onbesefbaar geluk, dat de Loner van het goed bereidt voor hen, die Hem beminnen, en van de eeuwige straffen, die de ondeugd hierna mag verwachten'.

Dat is de vaste levenshouding die Snieders zijn lezers mee wil geven: een goed christen die geduldig zijn onheil verdraagt en zijn geloof niet verliest, wordt door God altijd geholpen.

De versie die ik gelezen heb komt uit 1975: de spelling is gemoderniseerd, en dat vind ik niet zo erg, maar ook aan de taal is geschaafd, en dat vind ik wel jammer, want zo lees je niet wat Snieders echt geschreven heeft. 'Het Kind met 'den Helm' is een roman uit een voltooid verleden over en nog voltooidere verleden tijd, dat is wel duidelijk. Maar in dit werk gebeurt veel, er zit best wat vaart in. De overval en de plundering van het Postelse Godshuis en het gevecht en de aanhouding van Rosse Bruno en zijn trawanten worden best episch en indrukwekkend beschreven: Snieders heeft zeker zijn kwaliteiten. Psychologisch is het niet steeds even geloofwaardig: daar heeft de trouw aan God mee te maken. Op momenten is de roman best bloederig, en tranerig ook: er wordt meermaals gehuild: als het ongeluk weer toegeslagen heeft, of als de ontroering bij een weerzien of een goede afloop de protagonisten te machtig wordt. De sentimentaliteit maakt het af ten toe redeloze geweld goed.

Eigenaardig, en leuk ook, vind ik, is dat Snieders meer dan eens de lezer waarschuwt dat hij weer over een andere figuur gaat beginnen, 'die we een tijd geleden hebben verlaten'. Hij neemt de lezer graag bij het handje, zodat die toch maar goed kan volgen. Hij schrijft wel, maar lijkt tezelfdertijd een voorlezer te zijn.

Snieders is natuurlijk niet mijn literaire ontdekking van het laatste decennium, maar ik vond deze roman toch interessant, al is het maar vanuit literair-historisch standpunt. Hoewel, dat niet alleen: hij is spannend, heeft epische fragmenten en brengt een tijd, toen er in de Kempen nog niets eens een stille hei was, dichterbij. 

'Het Kind met 'den Helm' heeft me wel geboeid, eerlijk gezegd. En ik kan toch zeggen dat ik een paar werken van deze 'Turnhoutse' schrijver gelezen heb: 'De Meesterknecht' en 'Goed geborgen' zijn ook nog leesbaar?

dinsdag 22 september 2020

Postel: wandeling 2 - 6,5 kilometer natuurschoon

Ik heb het nu wel over de abdij gehad, maar in feite kwamen Yves en ik niet daarvoor naar Postel: een wandeling wilden we presteren, eentje van 6,5 kilometer! Presteren: op ons gemakje, en ik in de scootmobiel. Ons lijflied is de laatste weken dan ook 'On a pas tous les jours vingt ans'! Wat de pret echter niet mag drukken.

We verlaten het gebied van de abdij en de eerste bezienswaardigheid is dan toch wel weer een kapel zeker: die van Onze-Lieve-Vrouw ter Heide, redelijk recent gebouwd, in 1954. Ze is opgericht met keien die de oer-Maas hier in de streek heeft afgezet: zo vertelt de gids toch.


 Het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw ter Heide

En dan trekken we verder door de natuur: het ene mooie zicht volgt het vorige op. Zonovergoten wegen, rust en redelijk wat stilte, tenzij er een eskader F 16's over scheurt! Het kan niet alle dagen zondag zijn, stel je vast. De wegen hebben hier overigens buitenlandse namen: Bladelseweg, Reuselseweg, Bergeyksedijk, We voelen ons 100% exotisch, zo ver van Aruba en Curaçao. Maar de wegen hier: volbloed Nederlands imperialisme!


De Bladelseweg

Maar we zien ook grote kunst: een stuk natuursteen dat uit een boomstronk komt piepen! Het werk heeft een titel die een geestige woordspeling bevat: '#keimooimol'. Het is wel geen kei, maar ik kan de geestigheid wel appreciëren, en je moet er maar opkomen, ergens op een godverloren plaatsje toeristische reclame maken voor je stad en streek! Pientere jongens en meisjes, die Mollenaren.

#keimooimol

We  lopen voorbij berken, inheemse en Amerikaanse eiken, en we komen aan een prachtig beukenbos: mooie rechte en hoge bomen, die mij nog aan zuilen van een gotische kerk doen denken, maar dat kan een van mijn misvormingen zijn, dat moet ik bij een of andere pater norbertijn in de abdij eens gaan navragen, of ook niet, want misschien vermoedt die man in mij wel een late roeping. Zoals ik al zei: we zijn niet alle dagen 20 jaar, maar dat is geen reden om de wereld in een klooster adieu te zeggen. Maar een mooi beukenbos is het wel, en daar ging het mij om.


Het prachtige beukenbos

Op de hoek van de Bladelseweg en de Bergeyksedijk komen we de Tweede Wereldoorlog tegen: ook een verrassing! Honderd meter het bos in is namelijk een Lancaster 1 van de RAF neergestort, daarbij een gat van 4 meter diep en 10 meter breed  achterlatend. In de nacht van de 21ste op de 22ste juni 1944 was dat. Van de zevenkoppige bemanning zijn twee mannen ter plaatse gestorven, van een piloot-officier is het lichaam nooit teruggevonden, drie zijn krijgsgevangen gemaakt, en sergeant Peter Edmund Knox, van de Royal Australian Air Force, is door Belgische mensen gered en bereikte later zijn basis. Het monument is opgericht ter ere van de vliegeniers en de Belgische burgers die hun leven gewaagd hebben door het redden en verbergen van flight sergeant Knox. Zolang staat het gedenkteken er nog niet: het is van 3 september 2006.

De bemanning van de RAF-Lancaster 1

En dan is de natuur weer het belangrijkst. Ik zie een eigenaardige grassoort: lamppoetsersgras blijkt dat te zijn. Het is een soort van siergras, en de kans zou dus klein zijn dat je de soort in de vrije natuur aantreft, maar nu lijkt het erop dat lamppoetsersgras steeds vaker in de natuur voorkomt. Als de plant in bloei staat, zoals op de foto, heeft hij bloemen die lijken op pluizen waarmee vroeger olielampen werden gepoetst. Vandaar de eigenaardige, maar toch mooie naam.

Lamppoetsersgras

Vermoeid maar tevreden, zoals dat heet, hebben we na de wandeling in Gasthof De Beiaard onze indrukken laten bezinken, en lieten we de zon in een trippel van Postel schijnen: te veel inspanning leidt tot overspanning. Wij verkiezen ontspanning in alle eer en deugd, bij tijd en wijle!