zondag 29 november 2009

'Kosmisch' gevoel: Snoek en Gezelle


Een beetje bijna heilig zijn


Veel bladjes op stilstaand water

De 'zwemmende ruiter' van Paul Snoek is noch min noch meer een magistraal gedicht: ik had het over 'euforisch levensgevoel', maar ik kan het voor hetzelfde geld 'kosmisch' noemen. Lees deze verzen:

'Want in het water adem ik water, in het water
ben ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.'

De logische conclusie is onvermijdelijk: 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.'

Het bijzondere is nu dat dit gedicht bij mij automatisch en onmiddellijk een ander oproept, een van Guido Gezelle dan nog. In 'Er viel 'n keer' laat die een bladje op het water vallen, beschrijft hij de gestage beweging van dat bladje op het water, 66 verzen lang, waarbij elk onpaar vers drie lettergrepen telt en telkens het woord 'water' bevat: die herhaling, maar niet zo nadrukkelijk, zie je bij Snoek in het citaat ook. Bij Gezelle worden bladje en water één, maar de hemel, hoewel zeker niet de katholieke met rijstpap en gouden lepeltjes (Gezelle had een iets bredere visie), wordt er ook bij betrokken. Het laatste deel van het gedicht klinkt zo:

En blauw was 't aan de hemel en
in 't water
En blauw en blank en groene blonk
het water
En 't bladje loeg en lachen dei
dat water
Maar 't bladje was geen bladje neen
en 't water
En was niet meer als 't bladje ook
geen water
Mijn ziele was dat bladje: en
dat water
Het klinken van twee harpen was
dat water
En blinkend in de blauwte en in
dat water
Zo lag ik in de hemel van
dat water
De blauwe blijde hemel van
dat water

Gezelle ervaart zijn kosmisch gevoel wanneer hij een klein fenomeen (het bladje) een ziet worden met iets groters (het water,) dat het draagt en meeneemt, en die eenheid ziet hij dan weer opgenomen worden in de schepping (de hemel), waar ook zijn ziel deel van is. Een religieuze ervaring heet zoiets, en met godsdienst heeft dat weinig of niets te maken. Eerder met gevoeligheid voor datgene wat de mens overstijgt, wat hem zijn nietigheid doet voelen.

Snoek schept zijn kosmisch gevoel, zijn religieuze ervaring ervaring zelf, maar ook in het water, dat bij hem veel belangrijker is. 'Zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers' heet het bij hem, het is 'aloude geheimen vertellen aan het allesbegrijpende water': Snoek is veel actiever, niet zo de beschouwende mens die Gezelle is. Maar au fond hebben ze over hetzelfde gevoel.

Zeer opmerkelijk is dat: 'Er viel 'n keer' zou geschreven zijn op 11 april 1859, 'Zwemmen is...' komt uit een bundel van 1960. Het gaat dus over twee echt wel verschillende beschavingen, en net zo goed over twee mensen met erg verschillende posities in die culturen. En toch schrijven die, elk op hun manier, over dezelfde zeer invoelbare emotie. Mooi, toch?

zaterdag 28 november 2009

Zwemmen is een beetje ...


Paul Snoek


Niet echt rustig

Ik heb het al eens over onze twee zwembeurten per week gehad; onze, dat wil zeggen die van Vic en mezelf. We doen dat rustig, zoals ik al zei, maar af en toe wil je als ms-patiënt toch wel weten wat je nog kunt, wat er van je vroegere zwemkunst nog over is. En je probeert naast de kalme schoolslag toch ook nog eens te crawlen: dat zou sneller moeten gaan, dat vraagt meer inspanning, je voelt je sportiever en jonger. Vooral dat laatste wil je blijven: een onzinnig hopeloos gevecht tegen de tijd leveren.

Vlak voor mijn diagnose, tien jaar geleden, ging ik met de jonge Jasper ook wekelijks zwemmen, en dan voelde in in mijn linkerdij een hinderlijk tintelend gevoel: crawl ging niet meer zo goed. Maar vandaag heb ik toch vier baantjes crawl getrokken, en dat gevoel is er niet meer, of nog nauwelijks. Dat geeft de burger moed, natuurlijk, en dan probeer je eens voluit te gaan, wat dan ook nog lukt. In alle betekenissen vlot gaat het dan, je voelt je een met het water en jezelf, je bent omzeggens even vloeibaar als het water. En dan denk je plots terug aan een gedicht dat vroeger in je bloemlezing stond, 'De Gouden Poort', waarmee je de jeugd wegen in de literatuur probeerde te wijzen. 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.' is er het slotvers van, Paul Snoek de dichter. Laten we maar niet grappig proberen te doen en beweren dat over 'zwemmen' schrijven voor hem voorbeschikt was. De tekst gaat zo:


Een zwemmer is een ruiter


Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd alles begrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

Uit de bundel 'Hercules. Gedichten', Brussel/Manteau, 1960

Paul Snoek is het pseudoniem van Edmond Schietekatte: hij heeft gewoon zijn achternaam in het Nederlands vertaald. Hij is geboren in Sint-Niklaas, op 17 december 1933; Anton van Wilderode was zijn leraar Nederlands in de poësis. Onder zijn leerlingen zitten nog wel wat latere schrijvers: Tom Lanoye, ook van Sint-Niklaas, laat zich ook zeer lovend over hem uit.

Uit Snoeks 'Zwemmer' spreekt een zeer hevig levensgevoel: een euforisch profiteren van het leven lees ik erin. En zo was Snoek ook. Helaas finaal fataal voor hem. Hij is verongelukt met zijn sportwagen, die hij met een grote snelheid onder een geparkeerde vrachtwagen heeft geboord; bij dat ongeval moet hij letterlijk onthoofd zijn. De pers was duidelijk is al haar gruwelijkheid. Zo is Snoek veel te jong gestorven: in Tielt, op 19 oktober 1981. Nog op de middelbare school heb ik ooit een verhalenbundel van hem gelezen: 'Bultaco 250' heette die. Een andere gedrevenheid van Snoek kwam er in aan bod: motorcross. Toeristische uitstapjes met de fiets is nog iets anders.

Snoek was wel dichter, maar aan haiku's heeft zich nooit gewaagd: hij zag het grootser. 'Rustige vastheid' is niet aan iedereen besteed.

maandag 23 november 2009

Nog eens Hoornik: geboortegedichtjes


Ida Gerhardt (1905-1997)


Platenhoes van 'Bots', waarop 'De bevalling'


Lucebert, Alles van waarde is weerloos

Ik kwam dus dat gedicht van Ed. Hoornik tegen, en hij deed me meteen aan 23 jaar geleden denken: toen is mijn zoon geboren, daar moest dus een geboortekaartje voor gedrukt en rondgestuurd worden, en daarop, zoals ik dat al de drie vorige keren geregeld had, zou ook een gedicht over geboorte of nieuw leven komen. Dat werd in dit geval iets van Hoornik:
Geboorte IX, dat ik gevonden had in het 'Groot Gezinsverzenboek' van Jozef Deleu, eerste druk 1976. De tweede strofe van dit korte vers stond op Jaspers (1986) geboortekaartje:

De dag komt op; twee stemmen zingen:
ben jij daar, moeder? jij, mijn kind?
O ziel, die om het licht zal kringen,
uw vlucht begint.


Voor Dieuwertje (1984) stond de 'Wieg' van Ida Gerhardt klaar:


Geur van honing
en jonge melk,
van een nestdiertje
dat slaapt.
Een ademhalen van dons.
en speurbaar
aan de neusvleugels
de geur van wat gebeurd is:
geboorte,
geheim.

Dit gedichtje heb ik nadien jaren gebruikt om in het vierde jaar middelbaar duidelijk te maken wat in poëzie belangrijk is, of kan zijn: een sterke melodie, samenscholingen van gelijkaardige klanken die sfeer en inhoud mee bepalen. Een schitterende briljant is dit gedichtje.


Noortje (1982) heeft het moeten doen met een strofe uit een lied van 'Bots', de Eindhovense popgroep die in de jaren 70 behoorlijk populair was. Nederpop brachten zij, want zij zongen in hun 'moerstaal'. 'Wat zullen we drinken, zeven dagen lang?' was alom bekend, toentertijd. Maar dat kun je bezwaarlijk uit het keeltje van een boreling laten klinken, dat was geen optie. Bots had ook 'De bevalling', en daar heb ik een paar regeltjes uit gebruikt. Dat ging dan zo:

het water is gebroken,
het haar is al in zicht,
er komt een kind,
wat zal het zijn, een manneke of een wicht?


En voor Maartje (1980) het kortste van de vier: 'Herfst' van Lucebert.

kinderen buiten
verminken de stilte

oh beminnelijk litteken


Ook dat kleine dingetje heb ik jaren in mijn lessen gebruikt: voor de twee tijdslagen, weer de samenscholing van klanken, de melodie. Kennelijk vrije poëzie wil nog wel eens een duidelijk en vast fundament hebben: de versvoet hier is een dactylus.

Als ik dit tekstje zo eens bekijk,
als ik besef dat Maartje nu 29 is,
dan denk ik, weinig origineel: 'Tempus fugit'.
Weinig origineel, maar wel waar.
Die poëzie geeft enige continuïteit aan de voorthollende tijd,
maar de vier kinderen geven uiteraard dé continuïteit aan je leven.

zondag 22 november 2009

Hebben en zijn: een gedicht


Ed. Hoornik

Over hebben en zijn heb ik op deze blog al eens een overweging geschreven, en daarbij gesteld dat zijn geleerd moet worden, dat het een resultaat van opvoeding is, en bewijs van beschaving bovendien. Ben ik afgelopen week bezig een passend vers te zoeken voor op mijn nieuwjaarskaart, stoot ik op een gedicht van Ed. Hoornik over deze twee 'werkwoorden'. De tekst loopt zo:

Op school stonden ze...

Op school stonden ze op het bord geschreven,
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werkelijkheid, de andere schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.


Erg poëtisch vind ik dit gedicht niet, daarvoor is het te belerend, te didactisch. Het bevat wel echt treffende formuleringen: hebben is oorlog, is twee borsten. En de tweede terzine vind ik zeer geslaagd. En je kunt eens nadenken over wat er staat, en stil worden. Daar dient poëzie voor.

zaterdag 21 november 2009

De ploeger - aflevering 2


Adriaan Roland Holst

Jean-Marie Dedecker en Herman van Rompuy hebben samen gezorgd voor een plotse, maar hevige opstoot in de belangstelling voor Adriaan Roland Holst en zijn Ploeger, zoveel is vandaag wel duidelijk geworden. Op de nieuwwsite van de VRT is een filmpje te vinden waarin wijlen Koning Boudewijn, in zijn uniform van luitenant-generaal, het gedicht staat voor te dragen tijdens een eerder statige plechtigheid: 'ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren' en 'ik ben rijk in dit' hoor je hem declameren, waarop Van Rompuy vlot antwoord 'dat ik de ploeg van uw woord mag besturen'. Roland Holst is in België dus begonnen als hofleverancier, zomaar ineens. En nu is hij present bij de 'Eerste President van Europa'. Die titel is geen bewijs van bescheidenheid, maar het gedicht gaat over dienstbaarheid, en dat maakt alles goed.

En wat lees ik in De Standaard van vandaag? Dat het lezen, of voordragen van het gedicht zeker geen toeval was: de volledige tekst staat volgens de krant al drie jaar op de website van Van Rompuy. Dedecker zal daar ook wel eens in grasduinen, hij heeft - of een van zijn medewerkers - dat vers zien staan en gedacht: daar doe ik iets mee. En natuurlijk kon de nieuwe president vlot uit het blote hoofd antwoorden dat hij geen oogst vraagt. Zo kun je tenminste toch een beetje zeker zijn dat de poëtische oprisping in het parlement geen opgezet spel was, wat je met een iets of wat slecht karakter toch wel geneigd was te denken. En Dedeecker spijkert kennelijk niet elke politieke tegenstander na een yuko of een ippon genadeloos op de tatami: hij kan ook best stijl hebben en uitstralen. Daar moet wel bij gezegd worden dat Dedecker wat verholen kritiek binnensmokkelde: geen halmlen meer zien, geen volle schoven binden. Waarop Van Rompuy dan antwoordt met 'Ik vraag geen oogst; ik heb geen volle schuren'. Jean-Marie had toen geen tekst meer, natuurlijk.

De Standaard weet ook te vertellen wanneer Boudewijn die verzen voorgedragen heeft: in 1959 toen hij de Grote Prijs der Nederlandse Letteren uitreikte aan Adriaan Roland Holst, wat had je gedacht? Dat broer Albert eerder in de week niet aan iets dergelijks gedacht heeft toen hij Cees Nooteboom diezelfde prijs overhandigde. De naam zal zeker niet poëtisch genoeg geweest zijn. Roland Holst is als naam zo dubbel als
van Saksen Coburg Gotha. Een deeltje meer wel: het zal duidelijk zijn wie de baas hoort te zijn.

vrijdag 20 november 2009

De ploeger - Adriaan Roland Holst


België behoorlijk euforisch gisteravond en vandaag: onze eerste minister wordt de eerste president van Europa: ons kleine landje blakert van trots, dat we dat mogen beleven, hoezee! Hoewel: 'president' is een heel groot woord voor de nieuwe functie. 'Voorzitter' of het Engelse 'chairman' zou beter zijn: het is de taak van Herman van Rompuy: hij moet de vergadering voorbereiden en voorzitten of leiden van de Europese Raad: daarin zitten de staats- en regeringsleiders van 27 EU-landen. Het is kennelijk van een ander niveau dan een klassenraad op het einde van een schooljaar, om maar iets te zeggen. Bovendien moet hij de Europese Unie vertegenwoordigen in het buitenland, ook op het niveau van de staats- en regeringsleiders. Maar echt politiek sturende of bepalende macht heeft de Europese president niet: Van Rompuy wordt echt niet de Europese Obama of Sarkozy. Maar verre van mij de betekenis van zijn functie te onderschatten: hij wordt ook niet de voorzitter van de plaatselijke duivenmelkersbond, zelfs als die 'De hoge vlucht' zou heten.

De VRT had besteedde heel wat tijd en aandacht aan de benoeming van Van Rompuy, ook aan zijn 'laatste' optreden in het Belgische parlement. Je kon moeilijk anders verwachten. Vooral die vergadering in het democratische halfrond had een onverwacht hoog niveau, vind ik. Jean-Marie Dedecker (LDD) leest, om voor een afscheid in stijl te zorgen, de vierde strofe voor uit het gedicht 'De ploeger' van Adriaan Roland Holst. De premier apprecieert de hulde natuurlijk wel, maar vraagt of hij mag antwoorden. Natuurlijk mag dat, en à la minute zegt hij, los uit het hoofd, de eerste strofe van het gedicht op. Poëzie in het Belgische parlement, van een Nederlandse dichter nog wel: zelden vertoond. Je zou van Dedecker niet direct een gedicht verwachten, maar dan zo ad rem repliceren: het is weinigen gegeven. 'Grijze muis': zo werd Van Rompuy de afgelopen dagen vaak getypeerd: Usein Bolt is dan zeker tegendeel, maar onze premier heeft kennelijk een gevatheid en snelheid van geest die de benen van Bolt op zijn 62ste niet meer zullen hebben, vrees ik.

Op mijn mail kreeg ik 'De ploeger' in extenso binnen: het kwam van Project Laurens Jz. Coster, een Nederlands vrijwillgersproject dat elke dag een gedicht naar zijn abonnés stuurt, vandaag dus het gedicht uit de Belgische/Europese politieke actualiteit. Ik geef hier de tekst van het vers: je zou kunnen zien dat het nogal bij de persoonlijkheid (of het imago) van Van Rompuy past:


De ploeger

Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren,
ik sta in uwen dienst zonder bezit.
Maar ik ben rijk in dit:
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen,
en dat gij mij hebt toegewen
dit fgelegen land en deze
hoge landouwen, waar - als in het uur
der schafte bij de paarden van mijn wil
ik leun vermoeid en stil -
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur.

Ik vraag maar een ding, kracht
te dulden dit besef, dat ik geboren ben
in 't najaar van een wereld
en daarin sterven moet.
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt
wxeemoed mij talmen doet
tot ik welhaast voor uw verloren ben.

Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven
maar doe mij in den oogst geloven
waarvoor ik dien...

Opdat, nog in de laatste voor,
ik weten mag dat mij uw doel verkoor
te zijn een ernstig ploeger op de landen
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
der eigen liefde dalend avondrood -
die ziet beneden aan den sprong der wegen
de hoeve van zijn deemoed, en het branden
der zachte lamp van een gelaten dood.

Roland Holst leefde van 1888 tot 1976: een echt hedendaagse dichter is hij niet; het gedicht komt overigens uit 1917. Het vers doet nogal denken aan 'Twee horsen' van Gezelle.

Laurens Jz Coster voegt aan zijn mailtje van vandaag nog een haiku toe, van Van Rompuy zelf:


Ik ruik de vrieslucht,
en stap er dwars doorheen.
Ik adem vrij.


Vrijheid: het zij de man nog jarenlang gegund.

zondag 15 november 2009

Juffrouwen en Meesters


Eerst studiejaar, voor 1953


In 1953 begon ik aan wat toen nog algemeen heette 'het eerste studiejaar', later geüpgraded tot 'eerste leerjaar': dat klonk wat vreemder, dus dat moest zeker iets hogers zijn, of het begin van de weg die naar een zeer verheven einddoel leidde. In feite was het niet meer dan het begin van 'de eerste klas', het begin van de 'grote school': gedaan met het 'fröbelschool', zoals dat met enige klasse heette.

De volksmond had het over de 'papschool', en dat was voor iedereen duidelijk. In de Sint-Julianaschool heb ik die papschool tot een goed einde gebracht, in de Koning Albertstraat. Matjes vlechten herinner ik mij, en uitstappen naar het Raadsherenpark, waar een echte vijver lag en een heuse klimkooi stond: toen ik vijf jaar was, lag de grote onbekende nieuwe wereld niet eens vijf kilometer van het centrum van Turnhout , op de grens met Vosselaar. Maar dat besef hadden wij toen nog niet: wij wisten nauwelijks dat wij twee benen hadden, en dat de meisjes 'anders' naar het toilet gingen dan jongens. En Juffrouw De Decker was iemand die veel respect inboezemde en warmte uitstraalde en uitlokte: een door de wol geverfde kleuterjuf, een minzaam iemand die moeder vertelde hoe ik beleefd mijn hand voor de mond hield als ik eens moest hoesten. Ze vermoedde enige geest in mij, leidde ik later uit moeders verhalen over haar af. Dat alles was nog in de tijd dat vrouwen in het onderwijs, in dit geval katholiek kleuteronderwijs, niet langer voor de klas konden en mochten staan als ze getrouwd waren: iemand die kennelijk van de vleselijke geneugten genoot, mocht niet op de 'ziel van het kind' losgelaten worden. Ik heb nooit geweten wat er van juffrouw De Decker later geworden is, maar ze had wel iets, vond ik toen. Een andere juf heette 'juffrouw Maria': zeer lief vond ik haar, zelf drie- à vierjarig jongetje zijnde. Later zag ik ze vaak arm in arm met haar zus, die een kop groter was, door Turnhout stappen: wandelen kon je het niet noemen, ferm marcheerden ze bijna. Verbeten hoedsters van het preconciliair katholicisme vond ik die twee toen; juffrouw Maria heeft nooit haar beroep moeten opgeven omdat er een man in haar leven gekomen zou zijn.

Wat hebben de zusjes ze ooit gemist? Wellicht veel, als je het bekijkt vanaf het staéndpunt van 30 tot 50 jaar later, zij waren dochters van hun tijd, en zo goed als 'bruiden van Christus', zonder geloften dan. Wie zal ooit een voorgaande tijd of mentaliteit veroordelen omdat hij ervan bewust is dat we nu toch wel het toppunt van beschaving, inzicht en vooruitgang bereikt hebben? Na 1953 is er in de wereld en in Turnhout nooit nog iets fout gelopen kunnen we met enige trots melden.

Maar in september 1953 begon ik aan de 'grote school'. En niet langer in een, 'sintenschool', neen nee, in het Rijksonderwijs, want dat had vader ook gemaakt tot wat hij was, en hij wilde zijn jeugd kennelijk en terecht niet ontrouw worden. Dus ik naar 'de voorbereidende', in een wijkschool die gevestigd waz op de plaats waar zich nu de Bowlingbbevindt. Een oude fabriek was het voordien: wat er gemaakt werd, heb ik nooit geweten, maar op de speelplaats stond een reuzefabrieksschouw vonden wij, en de speelplaats zelf was een 'singelassen koer': je kon er als jong wild veulentje lekker je knieën kapot vallen dat het een lieve lust met veel tranen was. Maar de promotie der promoties was dat we nu bij een 'echte meester' zouden zitten. Wat een vreugde zou dat zijn: geen juffen meer, maar echte meesters met een grote M. Helaas, driewerf helaas: de eerste dag van het openbarende schooljaar zei die meester - Renaerts heette hij, van Retie was hij en in de stad in rijksonderwijskringen toch behoorlijk bekend, ondanks zijn ongetwijfeld jonge leeftijd - dat we hem niet met 'meester' mochten aanspreken, maar dat zijn titel gewoon 'meneer' was. Je had in die tijd wel 'meneer doktoor' en 'meneer pastoor', maar 'meneer zonder meer' voor de man die ons zou leren lezen, schrijven en rekenen vond ik maar niets. 'Meneer de onderwijzer' is nooit gebruikt: volwassenen en ouders hadden het over 'ne schoolmeester'. Daarbij te kennend gevend dat 'een meester' kennelijk toch nog wat anders is.

In 69 stond ik voor het eerst zelf voor de klas, op het Atheneum van Mol, in de hogere cyclus. Mol was voor mij een gemeente met ongelooflijk veel gehuchten met namen om in het Vlaams 'U' tegen te zeggen: Sluis, Donk, Ezaart, Millegem, Ginderbuiten. Het enige waar ik ooit geweest was, heet Postel, maar dat is dan weer een zeer eerbuiedwaardige abdij met een aantal afspanningen er vlakbij. En veel natuur: echt Mol was en is dat niet.

Zelf sta je groen in het onderwijs, in een streek waar de familienamen je treffen omdat je ze van thuis niet kent: 'Meynen' is me bijgebleven, en 'Jennen', 'Van Hoof' en 'Berghmans', allemaal nieuw. en je eerste ouderavond komt eraan: als 22-jarige frisse 'kracht' moet je het dan gaan uitleggen tegen vaders en moeders die net zo goed je eigen ouders geweest zouden kunnen zijn. En er werd tegen je opgekeken, heb ik gemerkt, want je had veel letters gegeten, en je kon mooi praten. Een man herinner ik me als behoorlijk bijzonder: een jaar of 60 was hij, klein van gestalte, niet echt heel geleerd of hoog opgeleid, goed van inborst, met goede manieren en goede wil, bezorgd om zijn 16-jarige dochter Godelieve, ook een kleintje, maar die hij de kans gegeven had hemboven het hoofd te groeien. Uitgerekend die vader sprak mij aan met 'meester'. Ik dacht aan mijn eerste studiejaar en de toen al afgeschafte meester, ik vond Turnhout toen toch verder staan dan 'la Campine profonde' en mijn excuus is dat ik nog heel jong was. Want die man, Wellens heette hij, was juist vol vertrouwen en respect: dat kon voor hem alleen van 'meesters' komen, iedereen is 'meneer' moet hij gedacht hebben.

Je bent 22 en je staat voor de klas: maar wat je vanaf dan al onderwijzend allemaal bijleert, dat leer je paradoxaal genoeg niet op school. En in de meeste gevallen komt het daarop aan.

dinsdag 10 november 2009

Zwemmende kinderen, jonge en oudere


Samen in het ondiepe


Gevorderde

Al een paar maanden gaan we samen zwemmen, Vic en ik; aanvankelijk een keer in de week, tegenwoordig twee keer. We doen dat welbewust om ons eigen steentje - of druppeltje - bij te dragen aan onze gezondheid: ik omdat ik zelf bewegen belangrijker vind dan als ms-patiënt naar de fysiotherapeut te gaan, Vic omdat hij op een niet belastende manier in de weer moet zijn om het letterlijk niet op zijn heupen te krijgen. We gaan steeds te water in Beerse, in het gemeentelijk bad 't Beerke': ik omdat ik het daar nog ken van toen de kinderen klein waren en we er samen watergewenning en -pret beleefden, Vic omdat hij in Beerse woont: lekker dichtbij. Turnhout heeft wel een gloednieuw bad, al vier jaar, maar het pleegt nogal eens gesloten te zijn, - op dit ogenblik voor onbepaalde duur wegens niet te ontdekken stroomverlies - de kleedcabines zijn eerder aan de kleine kant, en de zitbank erin is zonder meer te summier. Het cafetaria is dan weer niet gezellig, ruimte en bediening incluis: de keuze is dus vlug gemaakt. Maar mijn vaderstad kan bogen op een prestigeproject, tenminste dat!

We zwemmen baantjes, Vic en ik, gestaag en met de nodige rustpauzes. Geregeld staan we dan in het ondiepe op krachten te komen, en in dat ondiepe is dan weer allerlei te zien. Dames, leeftijdgenotes van ons, die ook hun fysiek onderhouden, jongere vrouwen die best het bekijken waard zijn, en kinderen die spelen of die ontroerend de breedte over willen kunnen. Jonge ouders - dertigers zijn dat dan - hebben hun spruiten de bewegingen kennelijk al bijgebracht, en blijven bemoedigend bij hun schatjes in de buurt: die doen te pletter hun best, houden hun hoofdje met alle macht boven water, maar zijn er nog niet gerust in dat ze niet kopje onder zullen gaan, ze bewegen zo snel ze kunnen, bijna als jonge hondjes zwemmen ze, eerder als heel jonge kikkertjes die pas hun staartje afgeworpen hebben, vindt Vic. Hij is altijd gymleraar geweest, en stelt dat ze integendeel juist brede en eerder trage armslagen moeten maken, maar het kleinekinderinstinct is nog niet zo ver. Toch: ze spreken hun moed aan, ze geraken de breedte over, kijken bij aankomst glorierijk naar vader of moeder, ook trots op zichzelf dat ze het toch maar voor elkaar gebracht hebben. Ze willen kunnen wat de ouders kunnen, zoals ze hebben leren lopen, ze willen dat die van hen houden, ze willen het goed doen. Je hebt zelf kinderen leren zwemmen, je ziet zo'n meisje voorbij dobberen, en je kunt niet anders dan zeggen:'Goed gedaan, meisje, je bent er bijna'. Waarop het kind nog meer glimt, en de ouder zich realiseert dat ook hij dat goed gedaan heeft. Vertederend is het: je wil het elke week zien gebeuren.

Zes-zeven jaar zijn die zwemkindertjes: geen kleuters meer, waarschijnlijk dicht bij de grote school, of er net aan begonnen: vol goede wil en stralend willen ze vooruitkomen.
Heel bewust zijn ze er zich misschien niet van, - compleet onschuldig zijn ze nog - maar een periode van hun jonge leventje is afgesloten, een nieuwe is volop aan het beginnen. Vertederend zei ik al, en mooi, te zien hoe de opvolgertjes van onze kinderen ook hun eigen weg gaan, vol vertrouwen en geloof in hun ouders. En vol trots en vreugde om zichzelf. Het maakt natuurlijk oude tijden wakker, zoveel zal duidelijk zijn, en ook dat geeft en warm gevoel.

maandag 2 november 2009

Herfst met wolken: impressies II


Peerdsven: al lang dode boom


Wolken, alsof Jacob van Ruysdael ze daar zo gehangen had


Ganzen in een vennetje, niet op een donk