woensdag 16 april 2008
Culinaire geneugten
Eens per jaar gaan we met zijn drieën uit eten: Cees, Vic en ik. Cees nodigt uit, want hij is pas jarig geweest, de twee anderen geven hem twee boeken: gedichten van Brecht in een tweetalige editie (faciliteiten voor een Nederlander als het ware), en 'Het land van aankomst', wat Cees als Nederlander zeker interesseert, want hij woont al zo'n twintig jaar in België, in Rijkevorsel meer bepaald. Vic en ik zijn autochtonen: hij uit Hoogstraten, ik uit Turnhout. Twee raszuivere Kempenaars en eentje van de eerste generatie: een voorspoedige mix. Wij vieren onze jaren: Cees, 74, iets ouder, maar uitmuntend, Vic 64 en ik, nog eventjes 60, oudere medioren, zeg maar. In 'De Farmasie' pleisteren wij, op de Antwerpse Steenweg in Vosselaar, vlak bij Janssen Pharmaceutica, van waar het restaurant zijn naam betrekt (maar dan eigenzinnig gespeld, om te tonen dat ze toch origineel zijn), en mogelijk ook motilium en immodium. Hoewel: de spijzen van De Farmasie maken deze medicijnen volstrekt overbodig, voor ons is het inmiddels een huis van vertrouwen geworden. Niets dan lof.
In 2008, zeker om deze tijd van het jaar praat je dan over 1958, zijdelings over de Expo, maar over de culinaire gebruiken van toen. Cees heeft onlangs voor het eerst Vlaamse stoemp gegeten, savooipuree, waar obligaat ook een paar spruiten in zitten, herinnert Vic zich, en bij voorkeur ook nog stukjes spek. Andere verleden gewoonten komen ter tafel, zoals warm eten uit een en hetzelfde bord (ieder zijn bord natuurlijk): eerst soep, dan aardappelen met groenten en vlees, daarna de pap. Meestal was dat pudding (vanille of chocolade, ofwel 'gele of shoekelatte), smoelpap (griesmeel, in het Frans 'semoule'), of havermoutpap, bij ons thuis door mijn vader 'motsekletpap' genoemd: dat woord (van eigen makelij?) moet uit de oorlog dateren, toen de haver niet zo goed bewerkt of gepeld werd, zodat je de kleine vliesjes uit die pap op het puntje van je tong moest leggen en ze zonder speeksel te produceren toch beschaafd moest wegspugen, ongezien maar hoorbaar op tafel. 'Tuffen' heette dat ook, en dat woord is een pracht van een exacte klanknabootsing. Een 'motseklet' is Kempisch voor het Franse 'une motocyclette', en als de motor daarvan aanslaat hoorde je ook een herhaald puffend, tuffend geluid. Smoelpap was dan weer zo'n lelijk woord dat dat toetje (die term bestond toen ook nog niet in Vlaanderen)zeer zelden opgediend werd. Labbonen (lab met een b, en niet, zoals ik altijd gedacht heb, met een p)heb ik nooit gegeten: die werden ook 'boerentenen' genoemd, en de ingebeelde geur alleen al van die lichaamsdelen was mij veel te veel. Ik ben altijd nogal taalgevoelig geweest, stel ik vast. Een viesneus, zo kun je het ook noemen.'Motsekletpap' ging er wel in: lekker smeuïg was die. En je beleeft vijftig jaar later evenveel genoegen aan de etymologie van het woord als toentertijd aan het gerecht. We keuvelen en kouten, ondertussen genietend van een rundscarpaccio, een ossenhaas of een succulente steak, met pepersaus of béarnaise, en met crème brulée na: 'The times they are a'changing' zong Bob Dylan al: zijn gelijk is groter dan hij weet.
Lezen hadden we in '58 ook al geleerd, en ik las alles wat onder mijn handen kwam, tot de tekstjes en drukseltjes op jam- en mayonaisepotten toe: 'zwijgt en eet' kreeg zo toch enige verlichting. Maar we lazen ook boeken, jeugdboeken, vaak van Nederlandse schrijvers, want Vlaamse in die tijd?... In zo'n Hollands boek las ik op mijn tiende of mijn elfde dat een 'boterham uit het vuistje' voor een keer wel eens kon. Waar hebben ze het over, dacht ik. In de loop van het verhaal bleek dat een boterham uit een bord gegeten werd, met mes en vork, in dat buitenlandse milieu. Wij maar warm eten alles uit één bord, maar over de grens, nee hoor. Mijn eerste cultuurschok was dat. Later heb ik mijn geboortejaar (1947) levendig herkend in 'De avonden' van Gerard Reve: reële typering van een tijd die nog zo in mijn geheugen zit. Maar die Nederlandse kinderen van toen gingen naar de HBS: de Hogere BurgerSchool. Wat ook zeer raar was: waarom geen atheneum, lyceum of college? Anders waren die, die van over de grens. Athenaeum en gymnasium heb ik pas later leren kennen.
Maar 'er kwamen andere tijden'. Dorpen zoals Turnhout en Hoogstraten werden groter, Nederlanders kwamen hier naartoe, en niets menselijks is ons nog vreemd. Ten minste: dat zouden we willen denken. Het etentje van en met Cees was heerlijk.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten