zondag 3 februari 2008

Hoed u voor namaak


Hoed u voor namaak

Een verhaal voor de kinderen en twee kenners van de auteur


Ze zijn weer voorbij, de donkere dagen rond Kerstmis, wanneer in Turnhout en de rest van de kopende wereld horden mensen de winkels bestormen, begerig naar plichtmatige cadeaus en foie gras of beschaafd eten, er als de kippen bijzijnde en bijziende om portemonnees leeg te schudden, en dan begin januari voldaan en uitgewinkeld in een luie stoel te hangen. We hebben ze overleefd, de dagen zonder veel licht. Zonder kleerscheuren?

Met kerst kwamen mijn vier kinderen bij mij eten, twee van hen zouden alles bekokstoven en kokkerellen, vader een beetje blij, want ze alle vier bij elkaar hebben is een zeldzame gebeurtenis geworden. Vader wil zelfs enige orde in zijn appartement, en kleren die anders op stoelen hangen, worden doelmatig weggeborgen of -gehangen. Leuke maaltijd, cadeautjes en subsidies gaan rond, het intellectueel niveau wordt niet beledigd. O du schöne, o du fröhliche zingen ze oostelijk van ons.

Tot na Nieuwjaar. Waar is toch die hoed die ik van Herman gekregen heb, en die ik zo graag draag, stijlvol en sportief, ik voel me er de ongedwongen gentleman mee. Overal gezocht: in de auto, tussen de zetels, onder de zetels , in het koffer, het koffer zelfs opengedaan en bij het schamele daglicht nog eens gespeurd. Nee, in de auto is hij niet. Ik kijk en vors in al mijn kamers, slaapkamer, bureau, berging. Daar had ik toch gelegd, meen ik mij ter herinneren? Maar nee, niet aan de kleerhaken achter de deur, niet op de schappen, zelfs niet achter de wasmachine. Moet zeker ergens anders zijn. De vierde januari bel ik naar Lichtaart, waar ik een leeslamp was gaan kopen, of ze hem misschien niet gevonden hadden. Nee meneer, het spijt ons, en ik, ik denk wel verder zeg ik dan. In Dessel, dat is nog een mogelijkheid, dat ik hem daar laten liggen heb. Hoewel: zeer onwaarschijnlijk is dat. Maar misschien…

De vijfde januari ga ik met enkele vrienden naar Den Haag, naar ‘Hollanders in beeld’, in het Mauritshuis. En dan moet ik toch een hoed hebben, stel dat het regent, en ik dan blootshoofds in mijn rolstoel. Waar in Turnhout zouden ze hoeden verkopen, nu tijdens de koopjes? Ik riskeer ‘De Stad Turnhout’, nu deVille – het snobisme heeft ook de Gasthuisstraat bereikt – en snor gezapig met mijn scootmobiel door de winkel, en ontdek zowaar enkele hoeden. Een verkoper vraagt wat ik zoek, verwijst me naar de betreffende hoedenverkoper - want er is een strenge pikorde voor verkopers in la ville – en ik kom terecht bij een man die me zich herinnert van een jaar of drie geleden, toen ik ook voor een hoed kwam, die ze toen niet hadden. Ik geef hem gelijk, dat was ik, en hij trots op zijn geheugen. Heeft indertijd waarschijnlijk gedacht: ‘Dat soort van buggy heb ik nog nooit gezien.’ Vandaar zijn geheugen.

Maar hij toont me hoeden, zoekt de juiste maat – 58. Hij heeft een dikkere kop, zegt hij – 60: er mag al eens gelachen worden. Mijn verkoper is zeer nederig, op het slaafse, kruiperige af: in Egypte zijn ze ook zo wel eens, pour le besoin de la cause, les sous, les piastres et les euros. Ik vraag naar de prijs, en schrik een beetje: of er dan al korting af is? Nee, op die dingen wordt geen korting gegeven. Maar dan gaat zijne nederigheid toch aan een hogere in de pikorde – een jonge vrouw – vragen wat er af mag. Tien percent, zo blijkt. Ik rond het wel af, ik maak er wel een mooi rond getal van, zegt hij, blij met en geïnspireerd door zijn geheugen. Hij lijkt me 60, en heeft nog danig herinneringen. Enfin, koop gesloten, klantenkaart gekregen van weer een andere in de pikorde, toch een beetje blij met mijn aankoop: een echte borsalino, mooie hoed, stijl heeft dat ding. Dat heb je wel met de Ville: het is er duur, maar je koopt er goede waar, of het nu bretellen, sjaals of hoeden zijn.

Dat was dat, maar hoe zeg ik tegen Herman dat ik zijn hoed kwijt en verloren ben? Ik heb al eens een wandelstok, ook een gift van hem, kwijtgespeeld, nu weer een hoed? Gegeneerd voel ik mij. Ik heb een fles advocaat voor hem en Mien gebrouwen, voor mijn nieuwjaarsbezoek van de zesde januari, maar die fles is niet echt helemaal vol, het lijkt wel of ik er stiekem aangezeten heb. Ik herinner mij - ik ook eens – dat dat een fles vruchtensap was met 25 % extra inhoud, vandaar dus. Toch iets of wat gerustigheid.

Maar morgen eerst nog naar Den Haag. Ik strijk wat kleren voor de uitsstap, en voor zakdoeken ga ik naar de berging, naar de wasmand, want daar zitten er nog, onder wat schorten, hemden en keukenhanddoeken. Ik sleur ze dus uit de mand, de zakdoeken, en mee komt een bruin stuk stof, bij nader toekijken platgedrukt en de randen alles behalve glad. Wat is dat nu, in mijn ordelijke strijkmand? Jawel natuurlijk, de hoed van Herman, mijn hoed met andere woorden. De randen strijk ik netjes glad, de rest bol ik op, en nu zit ik met een teveel aan hoeden, en nog steeds een tekort aan geheugen. De vondst was gewoon ‘serendipity”, as the English say.

Wat ik heb verloren? Veel tijd en zoekwerk, en geld ook
Wat ik heb gewonnen? Mijn oude hoed, een echte borsalino, en ik kan Herman ongegeneerd weer onder ogen komen.

En wat zo mooi is aan die nieuwe hoed: over twee dagen is het Driekoningen. En wat wordt aan die mensen gevraagd? Juist ja.

Vaak denk ik dat mijn zoon een echte sloddervos is, en ik weet dan niet waar dat van zou kunnen komen. Mijn geheugen werkt niet altijd goed, en de spiegel is soms beslagen.

4 januari 2008

Geen opmerkingen: