maandag 18 februari 2008

Ontmoeting met mezelf




Ga ik gisteren met mijn zoon Jasper naar de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, in Brussel, in de Regentsschapstraat. Veel te mooi weer om in een museum onder te duiken, maar februari moet maar niet zo eigenzinnig zijn.

Na een tijdje op de tweede verdieping beland, voor 'Oude Kunst', dat wil zeggen Middeleeuwen, Renaissance, 17de eeuw. Stoten we onverwacht op een portret van 'Antoon van Bourgondië met de Orde van het Gulden vlies', van Rogier van der Weyden, vermoedelijk uit 1463. Ik blij: ik heet niet voor niets Toon van Bourgognie! Mijn eeuwenoude bijna naamgenoot, vereeeuwigd door een topkunstenaar van zijn tijd. Ik in feite onterecht blij: wat bindt mij met deze Bourgondiër, afgezien van mijn naam? Bijna niets, maar toch ook veel. Ik wist wel van zijn bestaan af, maar niet van het schilderij dat zijn beeltenis weergeeft. Hij is bekend als de Groot-bastaard van Bourgondië, een titel waarvoor men hem beneed, hij was de tweede (bastaard)zoon van Filips de Goede en zijn maîtresse Jeanne de Presle de Lizy, was zeer goede maatjes met zijn halfbroer, de legitieme Bourgondiër Karel de Stoute, Charles le Téméraire, in examens door humaniorastudenten wel eens niet helemaal correct als Karel de Timmeraar bestempeld, maar dat kan de pret niet drukken want, hoe dan ook, die Antoon was iemand in zijn tijd (1421-1504).

Het schilderij is een soort van staatsieportret: Antoon was ten slotte een van de 29 leden van de Orde van het Gulden Vlies toentertijd, en zoals gezegd, geen kleine jongen. Hij kijkt eerder open en zelfbewust voor zich uit, de prille veertiger met de sensuele lippen, heeft de keten van het Gulden Vlies om, met als hanger dat aan weerszijden doorhangende schaap, en houdt met enige trots een pijl in de hand, mogelijk een verwijzing naar zijn jaar als 'boogschutterskoning', in 1463, toen hij de wedstrijd van de Sint-Sebastiaansgilde in Brugge gewonnen had. Zowat de 'Diamond Games' van zijn tijd? In feite is het een proto-renaissance portret: hij houdt zijn handen niet in deemoedig gebed voor zijn borst, neen, hij houdt in zijn linkerhand het bewijs van zijn overwinning: dat heb ik bereikt, is de boodschap, ik en niemand anders, en ik kan me zo ook laten schilderen door de beste van mijn tijd. Kom daar maar eens achter.

Ik ben niet van zijn bloed, of van zijn statuur, ik ben niet eens een bastaard, laat staan een grote. Maar het blijft een leuke ontmoeting met mijn naamgenoot. In de lagere school - de 6de klas - kregen wij destijds al geschiedenis, namen en feiten vooral, maar ze gaven een geraamte van houvast voor de echte geschiedenis later op de middelbare school, en ik maakte er als voorlijke twaalfjarige een erezaak van de namen van de Bourgondische hertogelijke bestuurders uit het hoofd te kennen. Ik ken ze nog: Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië, de grootmoeder van Karel V, de man in wiens rijk de zon nooit onderging. De miserie overigens ook niet.

Met die Bourgondiërs heb ik altijd zowat gekoketteerd: in Brugge heb ik wel eens het graf van Maria van Bourgondië gezien, in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Dat is trouwens zeer recent blootgelegd. Van Maria, die ik familiair en oneerbiedig 'tante Marie' placht te noemen, geen spoor, maar het graf in de crypte van de kathedraal was de moeite waard.

Maar ik had het dus over Antoon. Hij en zijn twee zonen - hij heeft vijf kinderen gehad - vergaderden soms de Staten Generaal in Turnhout, de eerste troost der staten , maar dat was al eind 18de eeuw, en het waren toen andere staten. Turnhout werd in Antoons tijd - in de vijftiende eeuw - 'klein Brussel' genoemd. O Freude, o Wonne! Of: sic transit gloria mundi.

Ik wist wel dat Antoon af en toe op het Turnhoutse kasteel van de hertogen van Brabant verblijf hield, om zich aan de genoegens van de jacht over te geven onder andere: de warande van Turnhout was toen al alom bekend. En ik dacht dus - met mijn naam - dat onze familie afstamde van knechten en meiden van Antoon in dat kasteel. Had gekund, leek me zeer plausibel: zelfs de kleine Bourgondiër heeft aspiraties.

Tot ik me in 1974 overgaf aan stamboomonderzoek. Wat bleek? Mijn eerste voorvader is ene Jan de Fransman, die in 1705 met zijn vrouw - Hermans heette die - en zijn kinderen Pieter en Liesbeth in het dorp Woensel - nu een deel van Eindhoven - in de bevolkingsregisters terug te vinden is. In 1715 heette die Jan 'Jan van Bourgondië: hij had op die tien jaar genoeg Brabants geleerd om uit te leggen waar hij vandaan kwam. Niks geen knechten of meiden van het kasteel in Turnhout. Waarschijnlijk, mogelijk was Jan hier als lid van een huurlingenleger blijven hangen. Zijn zoon Pieter trouwt in 1720 in Turnhout, en hij heet in het parochieregister 'Petrus van Burgundia', zo schreef de plebaan hem toch in. Als we aannemen dat Petrus bij zijn huwelijk 20 tot 22 jaar oud was, is hij op het einde van de zeventiende eeuw geboren, en kan de geboorte van vader Jan zo rond 1675 gedateerd worden. Dit is allemaal zeer voorwaardelijk, natuurlijk.

Pred. 1:2: IJdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! In laatste instantie natuurlijk wel, maar ondertussen: mag ik even?

Geen opmerkingen: