Na Sint-Amands, Vlassenbroek, Baerdegem en Meldert zien we wat nog overblijft van wat ooit een van de machtigste abdijen van Vlaanderen was: die van Affligem, nu vooral bekend van het bier met de geestelijke naam: geen trappist echter, gewoon abdijbier, een klasse lager dus. Aan de oorspronkelijke abdij, haar werking en haar uitstraling maakte de Franse Revolutie een grondig einde. In 1870 werd de instelling nieuw leven ingeblazen in de gebouwen van het oude 'Bisschoppenhuis', in de twintigste eeuw kwamen daar een nieuwe vleugel en dito abdijkerk wij, maar de toppen van vroeger hebben ze hier nooit meer bereikt. Het Ancien Régime restaureren: dat is gelukkig nooit echt gelukt.
Abdij van Affligem: stoffelijk overschot
Dan volgt ons ultieme doel: Aalst: Marc, onze gids, is namelijk van daar, voor hem is het een beetje thuiskomen, dat was heel deze trip trouwens. Op het eerste gezicht zou je denken dat deze stad min of meer op Turnhout moet gelijken, maar bij nader inzien is dat niet helemaal - of helemaal niet - zo. Aalst, hoewel ook een provincie- en centrumstad, is groter dan wat de hoofdstad van de Kempen heet te zijn: eens zoveel inwoners zijn er (dankzij alle fusiegemeenten weliswaar), het heeft een ook industriële geschiedenis waarbij die van Turnhout verbleekt, een carnaval waar Vlaanderen trots op moet zijn, een een paar inwoners met een terechte naam en faam: Dirk Martens, Pieter Coecke, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Louis Paul Boon. Er is ooit wel wat gebeurd in Aalst, dat zeker wel.
Aalst was op het einde van de middeleeuwen behoorlijk welvarend, onder andere dankzij de hopteelt, waarvan nu nog alleen kleine restjes overblijven. In 1481 begon de stad aan het bouwen van de Sint-Martinuskerk: de kathedraal van Amiens, niet echt een klein obscuur kapelletje, diende als voorbeeld, en het nieuwe gebouw zou, afgewerkt en voltooid, de 'kathedraal van het Land van Aalst' worden. Gebrek aan ambitie kan de Aalstenaars van toen niet ontzegd worden. De bouw zou 180 jaar duren (daar zitten de godsdienstoorlogen en de roerige zestiende eeuw weer voor iets tussen) en uiteindelijk dwong geldgebrek de stad de kerk onvoltooid te laten: te ver gesprongen met een te korte stok, of: geniaal, maar met te korte beentjes. Wie zei dat alweer? Het schip, dat veel langer had moeten zijn, kreeg dus nooit een fatsoenlijke voorgevel: de gapende opening werd met baksteen gewoon dichtgemetseld, en klaar was Kees. De tering naar de nering zetten, heet dat, of: wie niet rijk meer is, moet praktisch zijn.
Sint-Martinuskerk: gotiek met prozaïsche façade
Die mislukte verhoudingen vallen natuurlijk in de kerk zelf ook op: Het deel van de kerk waar het hoofdaltaar staat, heeft vier traveeën, het deel waar de gelovigen zitten heeft er slechts drie, terwijl er daar tenminste zes hadden moeten staan. Een eigenaardig effect heeft dat: ze wilden wel, maar ze konden niet meer. Hoogmoed gestraft, wat ook een godsdienstige les is, maar die zal wel niet bedoeld zijn.
Het hoogkoor: toen ging het nog goed
Er is best wat interessants te zien in deze kerk, maar tezelfdertijd ziet ze er een beetje verwaarloosd uit. Misschien is dat iets te sterk uitgedrukt, maar toch, zo'n monument zou je als stad toch beter moeten onderhouden: muren met afgebladderde bepleistering brengen weinig esthetische bakstenen in het volle daglicht. Er hangt ook een groot doek van Rubens: 'De Heilige Rochus en de Pestlijders'. Niet elke kerk kan zich daarop beroemen, maar zit een soort van bruinig patina op het doek, de kleuren zijn eerder vervaald: restauratie zou aan te bevelen zijn.
De Rubens waar de kleuren niet van afspatten
Aalsterse versie van 'arte povera'?
De kathedraal van het Land van Aalst verdient beter, zou ik denken: er is nog veel aan te doen, maar er is vooral veel meer mee te doen. Hem zijn luister in potentie teruggeven bijvoorbeeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten