zondag 15 mei 2011

Rode wandeling in Turnhout

Onlangs kreeg ik een uitnodiging binnen voor een 'Rode wandeling door Turnhout', en daarbij zou je een woordje uitleg krijgen over gebouwen of gebeurtenissen die voor het socialisme in Turnhout belangrijk zijn geweest. De 8ste mei was de datum van afspraak, net een week na de 1ste mei. Ik had die dag sporen van armoede gezocht in de Sint-Katharinakerk in Hoogstraten, dus ik dacht: laten we vandaag maar eens wat penitentie doen. En ik dus mee.

De wandeling, drie uur door het stadscentrum, werd kundig geleid door Carola Van Hove, die goed onderlegd interessante, correcte en mij nog onbekende informatie leverde: een garantie voor succes bleek ze te zijn. Vertrekken deden we natuurlijk in de nieuwe Volkswil op de Merodelei: de oude zouden later nog tegenkomen.


De rode wandeling vertrekt tegen een groene achtergrond: de nieuwe coalitie, weet je wel!

En dan gaat het door de Molenstraat, waar we voor de verdwenen winkel van de 'coöperatief' halt hielden, waar we ook meteen aan de achterkant van de 'ziekenkas' stonden, maar waar het interessantste te zien was op het einde van de straat, vlak bij de vroegere peperkoekfabriek van 'Van Deun-Poppeliers'. Daar staan lage huisjes - gerestaureerd ondertussen - die ik daar al altijd weten staan heb, maar waarvan in nooit geweten heb dat het 'tijkwevershuisjes' waren. Gat in mijn cultuur opgevuld. Nu wil het toeval - of niet, want ik ben van Turnhout - dat al mijn voorvaderen in de rechte lijn, tot aan mijn betovergrootvader, tijkwevers waren: dat was de huisindustrie in deze stad, voor de papiernijverheid die na 1800 opkwam. Zo kom je op de wandel in Turnhout je eigen stamboom nog tegen!


Tijkwevershuisje in de Molenstraat

En je komt voorbij het Ministerie van Financiën - de Federale Overheidsdienst, de FOD in mooi Belgisch - waar vroeger 'Biermans' was, je hebt het over de kleine huisjes die vroeger aan de 'Yzeren Wegstraat' stonden: afgebroken, en niets in de plaats gekomen behalve een braakliggend terrein waar al jaren niets mee gedaan wordt. We draaien de Zandstraat in, en ik kom op een plaats waar ik nog nooit geweest was, hoewel ik er ooit dichtbij woonde: de Merckxpoort, het laatst overgebleven Turnhoutse beluik. Maar wij noemen zoiets een 'poort': het werkvolk woonde er, vaak gespeend van het meest elementaire comfort. Dikwijls was er slechts een toilet voor heel de poort, de huizen hadden geregeld niet meer dan een vertrek. Armoe troef alom, in die poorten. Daarvan komt ongetwijfeld ook het Turnhoutse woord 'portjesvolk': een zeer denigrerende term was dat, bedoeld voor mensen van de heel lage stand, met wie je niet wilde geassocieerd worden en van wie je moest wegblijven. Maar het woord is verdwenen, zoals de poorten in onze stad: we zijn welvarend nu! Overigens is deze poort niet zo oud: kermiskramer Jan Merckx bouwde ze pas na de Eerste Wereldoorlog, in 1918.

(Een interessante tekst over de Merckxpoort van de hand van Sam van Clemen is in december 2010 in 'Gazet van Turnhout' verschenen).


Huizen met een halve verdieping in Merckxpoort: het begin van summiere luxe


Merckxpoort: verval en onkruid in de 21ste eeuw

Als je niet te vaak heel Turnhout rondwandelt, zie je hier en daar toch wel mooie huizen, en twee Mechelaars in ons gezelschap vinden de stad zo 'proper': dan is het bij ons wat anders, beweren ze, kennelijk ondanks city promotor Bart Somers! En ik moet zeggen: ons stedeke valt me nogal mee, hoewel ik het - shame on me? - niet echt een mooie stad vind.

Sporen van vergane bedrijvigheid ook in de Renier Sniedersstraat: daar kun je op een pannen zadeldak nog lezen: 'Ch. A. Van Bael - huidevetter'. Toevallig was ik vandaag bij 'Electro Lenders', aan de watertoren, en ik vraag daar hoe lang die huidevetterij al dicht is. 'O, zeker vijftig-zestig jaar', zegt Jean me. Eer zestig dan vijftig, vermoed ik, vlak na de Tweede Wereldoorlog moet dat geweest zijn. 'En stinken dat dat deed', weet hij nog. 'En die huiden werden dan gebracht van het oude slachthuis, vlak over de Hollandse Schuif, en daar stonk het even erg'. Ik hoorde mijn grootoom Jan, die vlak voor de schuif woonde en een sigarenwinkeltje annex uitleenbibliotheek dreef, nog wel eens spreken over 'den aawen abatwaar', zoals die toen heette.


Ch. A. Van Bael - huidevetter - magazijn/atelier met flexibel dak

De huidevetterij (leerlooierij in het Algemeen Nederlands) is redelijk recent: ze werd, samen met het ruime burgerhuis ernaast, rond 1888 opgetrokken naar een ontwerp van Pieter Jan Taeymans, de eerste vertegenwoordiger van een bekende architectenfamilie die in Turnhout en omstreken zeer actief was. De voordeur van dat huis draagt nog de sporen van de vroegere activiteit: twee koeienkoppen. En helemaal naar het eind van de negentiende eeuw verwijst een heuse trekbel: daar kon je dus echt nog 'belleken trek' mee doen. Ondanks de symbolen in de voordeur woont er nu een advocaat, een goeie naar 't schijnt.


Stilleven: twee koeienkoppen en een trekbel

De oude Volkswil in de 'Statiestraat' zijn we ondertussen al lang voorbij: nog wat vergane glorie. Het café staat zonder meer leeg, de ABVV-kantoren zijn een hotel geworden: 'Tegenover' heet het. Bedoeld is allicht 'tegenover het station', maar tegenwoordig ligt ertegenover het 'Best Western Turnhout City Hotel': you can't win them all, but Turnhout goes international! De stad wordt opgestuwd in de vaart der volkeren, en huidevetters zijn er niet meer van doen. O nee, wij zijn een stad!

En dan komen we bijna ten slotte in de Lindekensstraat,  waar vroeger de oude fabriek van Brepols op uitgaf. 'Taachterste', zoals mijn vader dat noemde; 'tfeurste' was dan in de Papenstraat. Ook vlakbij lag nog de 'Red Band', een confiserie, dat wil zeggen: een snoepfabriek. Weer in een werkmansbuurt zitten we hier. En we gaan iets drinken in het oudste café van Turnhout: De Penge, geopend in  1890, 120 jaar oud dus. De naam verwijst naar een plaatselijke deugniet à la 'Witte van Zichem'. In dat café zal allicht menige 'werkmanspree'  geheel of gedeeltelijk achtergebleven zijn. Nu is het een buurtcafé, een soort van bruine kroeg die zeer authentiek en oud overkomt, en gezellig. Ook een kennismaking voor mij, en een die weer meevalt.

Op het einde van de wandeling valt het me op dat alle industriële bedrijvigheid uit Turnhout verdwenen is. Het begon al kort na de oorlog met het oude slachthuis en huidevetterij
Van Bael, - weg met de stank -  in de jaren zestig volgden Van Genechten en Biermans, waar het overigens nog fiks gebrand heeft - is dat nog wel veilig? - Brepols ging ook ten zuiden van de stad - de bereikbaarheid van de ondertussen riante Baron du Fourstraat zal daar ook niet vreemd aan geweest zijn -, en de voedselnijverheid zocht andere oorden op: Van Deun-Poppeliers en zijn peperkoek, Cremers Wafelen (de weeë geur van zoet gebak, o gruwel), en Anco is veranderd in een loftig appartementsgebouw: hoe meer geld, hoe meer geluk! Overigens: heel de Nieuwe Kaai is een voorbeeld van stadsverfraaiing met een jachthaven incluis: we zijn rijk, en dat zullen ze gezien hebben.

Die vlucht van de industrie uit het stadscentrum (Turnhout is lang niet het enige voorbeeld) doet me nogal denken aan wat we met kerkhoven gedaan hebben. Nu ligt ons kerkhof op de Steenweg op Merksplas, vlak bij Nazareth, voorbij het Sint-Jozefsziekenhuis. Daar leef je hoe dan ook nog, maar je ultieme bestemming ligt 500 meter verder, netjes uit het gezicht van iedereen. De dood hebben we leuk uit het dagelijkse leven verbannen, en zo hoort het ook: wie sterft er nu nog, in deze tijd van jeugd, genot en gebrek aan zorgen en ernstige moeilijkheden. De industriële bedrijvigheid zit ook aan de rand van de samenleving: in het centrum is de dienstensector druk doende, maar werken in een ander uniform - niet in een pak, een leuke jurk, niet met gemanicuurde vingertjes of een getrimde baard - dat behoor je ook niet meer te zien. Met de kerkhoven hebben we de dood op zijn plaats gezet, met de verplaatste industrie een essentieel deel van het leven: werken voor de kost. Wie maakt zich daar nu nog zorgen om, wie wil dat zien?

Dat alles neemt echter niet weg - wel integendeel - dat ik iedereen de 'Rode wandeling door Turnhout ' ten zeerste aan kan raden. Je komt er de geschiedenis tegen, korter of langer geleden, je loopt tegen je eigen stamboom aan, je ziet wat er in je stad veranderd is, ten goede en ten kwade, en al wandelend kun je er eens bij blijven stilstaan. Altijd bruist Turnhout niet, maar het leeft toch.

Erg de moeite waard was de belevenis. Met dank dus aan Carola, van harte.

Geen opmerkingen: