zondag 30 oktober 2011

Stefan Brijs: Post voor mevrouw Bromley

Het gebeurt me niet al te vaak dat ik een boek van iets meer dan 500 bladzijden in twee dagen - twee grote leesbeurten, zeg maar - uitlees. Nu, ik ben op pensioen, tijd is geen probleem. Maar dan nog. Het is me gisteren en eergisteren overkomen met 'Post voor mevrouw Bromley' van Stefan Brijs. Ik heb al wel eens meer een boek gelezen, maar als zoiets gebeurt, dan moet de roman toch wel echt goed geschreven zijn. Meeslepend was hij, ik werd er doorgezogen. En na de laatste bladzijde stelde ik vast dat het me zeer geraakt en geroerd had, en ontroerd. Ik moest er eventjes van bekomen.


Het begin - de eerste twee alinea's - vind ik al meteen meesterlijk:

'Martin was veranderd. Dat viel me meteen op toen hij in de deuropening verscheen en opgewonden verkondigde dat het oorlog was. Het was woensdagochtend 5 augustus 1914. Ik zat te lezen in Paradise Lost. Zijn komst verraste me meer dan zijn woorden. Ik wist niet wat te zeggen.
  'Dat is verdomd goed nieuws, niet?' vroeg hij, verbaasd dat ik zijn enthousiasme niet spontaan deelde, en als om me te overtuigen voegde hij eraan toe: 'We zullen die Duitsers eens 'n lesje leren!'


Mijn nieuwsgierigheid was gelijk gewekt: wie is Martin, hoe is hij veranderd, hoe was hij vroeger, wie is 'me', waarom zit die in 'Paradise Lost' te lezen? Hoezo, een nieuwe oorlog is goed nieuws? En die Duitsers eens eventjes een lesje leren? Zij hadden het over 'ein frischer, froher Krieg'. Beiden hebben zich schromelijk vergist, maar dat wisten ze in augustus '14 nog niet. En 'ten oorlog trekken' met Paradise Lost samenbrengen: dat is natuurlijk ook geen toeval. Dat kan wel iets worden, denk ik dan.

In 'Het Thuisfront' - de eerste helft van het boek, en we zijn in  de Londense wijk Hoxton - krijg je dan het conflict tussen jonge mannen, of jongens die per se willen gaan vechten, en anderen die liever blijven studeren (Engels), ook al zijn ze oud genoeg voor de dienst, of een die in zijn laatste jaar Duits zit en zich nog niet kan indenken dat hij tegen de Duitsers zou gaan vechten, want zulke barbaren als ze afgeschilderd worden, kunnen dat niet zijn, daarvoor is hun cultuur te rijk. Brijs citeert nadrukkelijk Heinrich Heine en Johann Goethe. De ik-persoon heeft het uitgebreid over John Keats en zijn brieven aan zijn geliefde Fanny, van Miltons Paradise Lost lees je fragmentjes, en zelfs een stroofje uit een van de Lucy Poems van Wordsworth.

Lord Kitchener, de minister van oorlog, probeert zoveel mogelijk mannen te mobiliseren: de druk op de dienstweigeraars wordt onhoudbaar, druk ook van eigen vrienden en kennissen: vriendschap en trouw (in de betekenis van 'loyalty') worden zwaar op de proef gesteld, de propaganda heeft het over de 'Hunnen' en hun barbaarsheden (de brand en de verwoesting van Leuven), elke Brit 'Killed in Action' vocht tot zijn laatste snik en is bijgevolg een held. Van veel nuance geven ook de Britten geen blijk, wel van valse troost wanneer weer eens ouders of geliefden van een gesneuvelde zoon, broer of vriend op de hoogte gebracht moeten worden.


Lord Kitchener met zijn priemende wijsvinger, ook schuld inducerend

In het tweede deel - Het Westfront - zitten we op het continent, in de oorlog zelf. Geen doorlopende beschrijvingen van epische gevechten en ontberingen in de loopgraven krijg je, wel een eerder zakelijk verhaal over hoe het leven en de dood er aan toegaan. De belangrijke personages hebben allen een behoorlijke splinter in hun ziel, meer een granaatscherf bij wijze van spreken. Ze proberen berichten aan het thuisfront zo zacht mogelijk te maken - 'zo weinig hard mogelijk' drukt het beter uit - en degene die In Engeland zo tegen propaganda was, voelt zijn hart en zijn empathie en verbloemt en of houdt informatie achter. Hij 'liegt' door de waarheid niet altijd te vertellen: ook een onhoudbare situatie. Enige tragiek kan de roman niet ontzegd worden.

Tegen het einde, wanneer de ontknoping nakend is, belanden we in Talbot House in Poperinge, een Engelse club open voor iedereen die eens eventjes weg moest van het strijdtoneel. Poperinge lag achter het front, het was voor de Britten een stad waar van alles en nog wat te beleven viel, en Engelser dan die club konden ze zich niet wensen. In het boek noemen de Britten de stad 'Pop'. Overigens is Brijs' roman in Talbot House gepresenteerd.


Of deze tekst zo effectief was?


Talbot House zoals het er nu uitziet

De stijl en taal zijn eerder eenvoudig: meestal, korte zinnen, geen adembenemende beelden en vergelijkingen. 'Godenslaap' van Erwin Mortier, ook over 'De Groote Oorlog' heeft een prachtige literaire stijl, maar dat speelt dan ook in een totaal ander milieu. En op momenten moest ik aan jeugdliteratuur denken: het gaat dan ook over twee jongens die volwassenen proberen te worden in de meest extreme omstandigheden. In 'De Standaard' maakt Marc Cloostermans de vergelijking met de boeken van Thea Beckman, maar dat is  lectuur voor 12-13-jarigen: dat doet Brijs en zijn 'Post' zwaar tekort. Ik dacht eerder aan 'Allemaal willen we de hemel' van Els Beerten, waarin verraad, leugen en waarheid ook een prominente rol spelen.

'Brijs' nieuwe roman snijdt minder grote thema's aan dan De Engelenmaker' schrijft Cloostermans nog. Dat weet ik nog zo niet: hoe kun je de mens blijven, te midden van onbeschrijfelijke en zinloze gruwel, onvoorstelbaar leed en manieren van sterven die, pas uitgevonden, voor het eerst in de praktijk gebracht werden, en dan moest je nog het evenwicht zoeken tussen leugen en waarheid, en voor het slapengaan in de spiegel kunnen kijken? Als dat geen groot, existentieel thema is?

Voor mij is 'Post voor mevrouw Bromley' een meesterwerk. Op bladzijden 156 zegt een vriend van de ik-persoon: 'Literatuur moet je raken. Alsof er een mes - tsjak - tussen je ribben wordt geplant.' Dat heeft deze roman bij mij zeker waargemaakt.

Geen opmerkingen: