dinsdag 13 november 2012

De Modernen - Rondom Permeke I

In de reeks 'De Modernen' loopt in de Fabiolazaal in Antwerpen toevallig of niet, maar waarschijnlijk niet, de tentoonstelling 'Rondom Permeke': ze valt samen met de grote retrospectieve over de schilder in het Brusselse 'Bozar'. Het gaat in Antwerpen niet in hoofdzaak over Permeke, wel over schilders uit zijn omgeving, tijdgenoten die misschien minder bekend zijn, maar toch ook met het expressionisme te maken hadden. Maar van hemzelf hangen er toch zes werken, al dan niet erg typisch voor hem.

Als je binnenkomt, zie je meteen een 'Winterlandschap' uit 1912, een zeer vroeg doek, dat nog niet zijn krachtige vormgeving van de jaren 20 heeft. Ik had het dit jaar al eens gezien in Lier, op de tentoonstelling 'Bruegelland, vertier en trammelant': het werd daar beschreven als '... daardoor lijkt het sneeuwlandschap heel weids, net zoals Bruegel I het ooit bedacht.' Zelf dacht ik eerst dat het om een schilderij van Valerius de Saedeleer ging: die heeft ook dergelijke landschappen geschilderd. Maar neen dus, een jonge Permeke die zijn echte weg nog aan het zoeken is, die zie je hier. Stilte en rust roept dit werk op, bijna idyllisch vind ik het. Bij de latere Permeke vind je dat niet meer zo veel.


Constant Permeke, Winterlandschap, 1912

Uit de periode van na de Eerste Wereldoorlog, toen zijn scheppingskracht op haar hoogtepunt was, zie je dan weer de vertrouwde taal van Permeke, in 'Het gebakkraam' (1922) en 'Drie figuren'.


Het gebakkraam, 1922

De zachte sfeer uit het 'Winterlandschap' is helemaal verdwenen: op de voorgrond een beetje hoekige vormen van wat rond hoort te zijn, daarachter de bakker/verkoper die niets anders omhanden heeft dan een pijp te roken: de klanten staan niet in dubbele rijen aan te schuiven. Permekes mensen zijn niet rijk en superactief: ze wachten, gelaten. Zo heb ik ze voor een paar weken in Brussel ook leren kennen.

Drie figuren

Deze 'Drie figuren' verbeelden de werkende mens: de boeren zijn een korenveld aan het maaien: op de achtergrond zie je een molen, rechts daarvan twee korenschoven, op de voorgrond twee landbouwers die even lijken te pauzeren. De rechtse neemt met zijn rechterhand een volgende schoof vast, de linkse heeft de zeis nog in zijn handen. De figuur voor hen lijkt mij een jongeman die nog niet zo lang meewerkt: de zoon leert nog. Stoere mensen zijn het weer, niet echt stralend van geluk, maar koppig en gelaten voortwerkend.

Een totaal andere stijl laat Gustaaf van de Woestijne zien in 'De likeurdrinksters': als contrast kan het er mee door. Erg burgerlijk is dit werk: de schilder portretteert zichzelf terwijl hij de twee verfijnde dames aan het afbeelden is. Mooie jurken dragen zijn, de ene heeft een verzorgd kapsel, de andere een hoofddoek versierd met bloemen, en ze lijken geïnteresseerd naar de kunstenaar aan het werk te kijken. Eigenaardig effect heeft dat tot gevolg: de aandacht van de toeschouwer gaat als vanzelfsprekend naar de twee vrouwen in het volle licht, de schilder dan weer trekt heel sterk de aandacht van die vrouwen. Die schilder is bezig met zichzelf, zou ik zeggen: niet echt expressionistisch. Op de tafel staat dan weer een volle rode roos, rechtsonder liggen twee boeken: tekenen van beschaving die je bij Permeke nergens tegenkomt. Zoals 'De gebakkraam' komen 'De likeurdrinksters' uit 1922, maar meer verschillend kunnen twee schilderijen niet zijn.


Gustave van de Woestijne, De likeurdrinksters, 1922

Van een tederheid, onschuld en intimiteit die je bij Permeke vergeefs zult zoeken zijn een paar werken van Hippolyte Daeye: twee kinderportretten uit 1933: het ene is  donkerder, wat grover aangezet, een streepje licht boven het hoofdje van het kind maken het schilderij echt compleet. Verwonderd kijkt het jonge kind.


Hippolyte Daeye, Kind, 1933

Het tweede heeft veel meer licht door  de kleur van het jurkje en is ook minder ruw en veel zorgvuldiger gemaakt dan het eerste. Het meisje hier schijnt zich af te vragen wat er hier gebeurt, heeft een onderzoekende blik. Ze is meer een individuutje dan het 'Kind'.


Hippolyte Daeye, Meisje, 1933

Beide portretten hangen in de afdeling van de tentoonstelling die heet 'Huisje, boompje, beestje': niet dadelijk onderwerpen waartoe Permeke zich aangetrokken voelde. Uit 'Rondom Permeke' blijkt dat er in zijn omgeving nogal wat vogels zaten die verschillend gebekt waren, hun eigen lied zongen en hun eigen wereld uitbeeldden. En dat levert interessant kijkwerk op.

Geen opmerkingen: