zondag 17 januari 2010

Een kraai bij Siena



Stuntelende elegantie van een kraai

Af en toe gebeurt het me dat ik voor een of andere gelegenheid een zogenaamd toepasselijk gedicht moet zoeken, en zo stootte ik op een van mijn zoektochten op 'Een kraai bij Siena', van de Nederlandse dichter/schrijver Willem van Toorn.  Ik moet eerlijk toegeven dat ik van de man nauwelijks of niet gehoord had: shame on me, vergogna su di me! Dat Italiaans komt uit mijn lessen in die taal die ik al een paar jaren volg in het ook al 'zogenaamde' CVO: Centrum voor Volwassenenonderwijs. Vroeger heette dat gewoon 'avondschool', maar de vooruitgang van de beschaving kent in Vlaanderen geen grenzen meer, en je kunt die cursussen ook overdag volgen, dus nu 'CVO'.  En ook: er is veel meer papieren bewijs van het gegeven en gevolgde onderwijs. Wie zal ons tegenhouden als wij omhoog schieten in de vaart der volkeren?

'De kraai' van Van Toorn is duidelijk een geval van 'serendipity': vinden wat je niet zoekt. Kraaien zijn niet echt mijn lievelingsvogels, maar de plaatsnaam 'Siena' doet bij mij altijd een belletje rinkelen: ik vind dat de mooiste stad van Italië, ben er een vijftal keren geweest, ze maakt steeds weer echt veel indruk op me, dus: Siena per sempre! Eerlijkheidshalve moet ik erbij zeggen dat ik geen tien Italiaanse steden echt goed ken, maar dat terzijde.

'Een kraai bij Siena'

Hoe een kraai vliegt over de heuvels
bij Siena:een verkreukelde zwarte lap
boven het koperen landschap.
Werkt zich rot, denk je van onder af,
met die averechtse vleugels.

Door de kijker zijn slimme snavel,
zijn eigenwijs hoofd: hij lapt
het toch maar. Niet de begaafde
vlechtwerken boven de stad
van de zwaluwen - hij blijft een aardse

zitter, die heeft gedacht:
waarom zij wel verdomme? En is opgestegen
om zich verbaasd te begeven
naar dit veel te grote blauw.

Hoe zich deze woorden bewegen
ongeveer van mij naar jou.


Het gedicht is bijna een shakespearesonnet, maar het heeft 16 verzen in plaats van 14 en het rijmschema klopt ook niet. Dat is echter totaal onbelangrijk, dat commentaar is een sprekend voorbeeld van schoolfrikkerij. Voor de laatste twee verzen zou je veel dichtsels cadeau doen, toch? Dat is belangrijk: veertien verzen metafoor en dan een beetje kwansuis zo'n verrassende conclusie! Als dat niet sterk is.

Toemaatje: Van Toorn heeft het over een verkreukelde zwarte lap die het toch maar lapt. Dat doet me denken aan de kievit, die in het Engels 'lapwing' heet. Hoe mooi trefzeker taal kan zijn.

zaterdag 16 januari 2010

Pellegerek, pulferkas en zuut brood

Authentiek 'pellegerek', van bij Melis


Allerlei 'zuut' brood

Eergisteren ga ik bij Bakkerij Melis (tegenwoordig Govaert, de zaak is overgenomen) twee stokbroden bestellen, want de dag daarop krijg ik twee vrienden te eten: we zullen ons overgeven aan mosselen. Jumbo's heten die, maar vliegen is er 'nederigerwijze' niet bij. Ik sta voor de etalage en zie daar ook 'pain à la grecque' liggen. Tiens, denk ik, maken ze dat nog? Da's lang geleden! Blijkt naderhand dat Bakkerij Melis de enige is in Turnhout die dat 'pain' nog maakt en verkoopt. 'Huis van vertrouwen' noemt mijn tandarts/oud-leerling de zaak een dag later. Want dan ga ik die stokbroden halen, en koop er meteen, als nagerecht na de mosselen een portie 'pain à la grecque' bij. Ik vraag meteen aan de bakkerin of zij weet hoe dat 'pain' in het Turnhouts heet. Neen, natuurlijk niet: ze is maar vijfentwintig jaar. 'Pellegerek', antwoord ik dan weer. Klemtoon op de eerste lettergreep, dan twee stomme 'ees', en tenslotte een scherpe 'e', zoals in 'grecque'. Ik hoor het vader nog zeggen. 'Ik wist in het begin hier ook niet wat 'e klaai zuut' was, dat komen echt oude mensen nog wel eens kopen' vertelt ze. Nu weet ze dat het over 'een klein grof' gaat. En inderdaad, 'e zuut' was vroeger een grof brood, 'gesnejje of nie'. Dat zat bij mij ook ver in het achterhoofd, maar ik heb het heel vroeger geregeld gehoord, en zelfs gekocht, als moeder me naar 'dem bekker' stuurde.

's Avonds, bij de jumbo's, vertel ik een en ander aan mijn vrienden, die ook best een woordje Turnhouts kennen. Zij hebben mij een tijdje gelden de herkomst van het woord 'pulferkas' uitgelegd: ik kon maar niet denken hoe dat gerecht aan zijn naam gekomen was. 'Simpel,' zegt Herman, 'dat komt van 'poule fricassée'. Een ander voorbeeld van fonetisch zeer oordeelkundig vermassacreerd Frans. 'Vermassacreren' staat wel in Van Dale, maar de betekenis 'vernielen' wordt als gewestelijk afgedaan: in Nederland kom je er niet ver mee, vrees ik. Onze pulferkas is dus kippenfricassee; we eten ook wel eens kalfsfricassee hier ter stede, maar die heet ook gewoon 'pulferkas'. Soms maakt men hier het onderscheid niet tussen 'e kieke' en 'e kalf'. Als 't maar lekker is, denken we. En geef toe: als scheldwoorden zijn 'kieke' en kalf' redelijk verwant.

We zullen eens gaan zien


Harry Mulisch gaat ook eens zien

Een Nederlandse vriend verbaasde zich herhaaldelijk over de Turnhoutse uitdrukking 'we zullen eens gaan zien'. Grappig vond hij die manier van zeggen, alsof je met je ogen open niet altijd 'ziet', alsof je de bewuste beslissing kunt nemen: vanaf nu ga ik zien'. Zeer raar vond ie dat, hij moest er steevast mee lachen. De woorden zijn best goed en eenvoudig Nederlands, en hijzelf kent zijn taal uitstekend, maar voor de combinatie van deze simpele staaltjes woordenschat, daar had hij geen spontaan begrip voor. Hij verstond niet wat wij bedoelden, hij hoorde perfect Nederlandse brokjes moerstaal, maar ze gingen aanvankelijk zijn petje te boven. Mogelijk was dat een frustratie voor hem? Maar hij vond het wel grappig, dat wel.

Nu heeft die uitdrukking met visueel waarnemen ook helemaal niets te maken. 'We zullen eens gaan zien' betekent dat men aanstalten maakt om te vertrekken, om een gezelschap te verlaten, om elders naartoe te gaan. Ik heb onlangs in de Dikke Van Dale heel het lemma 'zien' eens doorgeploegd, en inderdaad, 'zien' in de betekenis van 'vertrekken, weggaan' is Van Dale niet bekend: ons dialect is hier iets te origineel. Je kunt de uitdrukking nog versterken door te zeggen: 'we zullen eens met de kleine gaan zien'. Dan wordt ze bijna hilarisch: er komt natuurlijk geen baby of kind aan te pas. Met 'de kleine' bedoelen we dan dat we binnenkort, een beetje langzamerhand willen vertrekken.
Voor buitenstaanders, niet-ingewijden wordt de zaak dan best ingewikkeld. Alle begrip dus voor de Nederlandse vriend. Overigens begrijpt hij de uitdrukking ondertussen al lang: hij heeft het probleem overwonnen, hij is de kwestie anders gaan 'zien'.

Slot: ik ben er niet zeker van of mijn kinderen, die in het Nederlands opgevoed zijn, de uitdrukking nog wel kennen. Sic transit gloria mundi. Mundi: als de wereld niet groter is dan dit stadje in de Kempen.

zondag 27 december 2009

Koen de Cauter: 'Erbarme dich' - Ootmoed - Deemoed


Poëtisch muzikant en rebels anarchist


Nancy Smets: Ootmoed

In 'Het Vrije woord', het tijdschrift van de Humanistisch Vrijzinnige vereniging (jaargang 54, nr. 4) stoot ik op een 'Gesprek met Koen de Cauter' die in de inleiding getypeerd wordt als 'een poëtische muzikant in hart en nieren', maar ook als een 'rebelse anarchist die zijn kritiek op de samenleving niet spaart'. Nu is de Cauter niet de wereldberoemdste artiest in Vlaanderen, maar ik heb hem ooit zien optreden: bijgevolg heb ik het artikel met gespitste aandacht gelezen. Ook het 'Erbarme dich' in de titel valt mij op: vrijzinnigen gebruiken dergelijke taal niet al te vaak, heb ik het gevoel. Het lijkt mij eerder een 'Kerk en Leven'-titel.

Maar De Cauter zegt tijdens dat gesprek behartenswaardige dingen: hij heeft het over 'de troost van het erbarmen, van het mede-leven, het mede-lijden, het vermogen in te zien wat een ander voelt'. De moderne naam voor dat gevoel is 'empathie'. Zelf gaat hij verder: 'Ge ziet af samen met iemand, omdat je het erkent. Dat gaat om 'compassion', niet om 'pitié'. Er zit ook nederigheid in dit gevoel. Zonder nederigheid kom je nergens. Er is niets wat overeind blijft zonder het element van de nederigheid'. Eventjes verder zegt hij: 'Nederigheid heeft te maken met 'ootmoed' en 'deemoed', die mooie oude woorden. Prachtige woorden.'

Het zijn inderdaad oude woorden: je hoort of leest ze zelden of nooit meer. Ik meen, maar ik kan me vergissen, dat ik ze voor het eerst leren kennen heb tijdens de lessen 'Gewijde Gescheidenis', godsdienst was dat, in de laatste twee 'studiejaren' - zoals dat toen heette - van de basisschool, eind jaren 50 waren we toen. Vooral het woord 'ootmoed' vond ik later eigenaardig: welk Nederlands woord begint met 'oot'? 'Oot', vertelt Van Dale, is wilde haver, en je kunt in het 'ootje' genomen worden: je wordt dan het voorwerp van spot, of je wordt voor de gek gehouden. Het 'ootje' is dan een kringetje waarin je staat, een kleine 'o' dus. Maar de geïnterviewde gebruikt 'ootmoed' en deemoed' vlak naast elkaar, zodat ik me afvroeg: wat is eigenlijk het verschil tussen oot- en deemoed?

Van Dale legt 'ootmoed' uit als onderworpen nederigheid, met name tegenover God. Tijdens de lessen godsdienst zei ik toch al! Het woord zit vanaf 1265-1270 in onze taal, en is gevormd met de Middelnederlandse elementen 'ode' (gemakkelijk) en 'moed'. Dat 'ode' vind je ook nog terug is het adjectief 'olijk'. 'Deemoed' is de stemming van nederige onderworpenheid, tegenover 'hoogmoed'. Het woord is volgens Van Dale sinds 1599 in het Nederlands bekend (bij Kiliaan), en komt uit het Duits. Het schijnt geen godsdienstige connotatie te hebben. Misschien is dat niet helemaal juist: volgens het 'Etymologisch Woordenboek' van J. De Vries en F. De Tollenaere heeft 'deemoed' het Nederlandse 'ootmoed' verdrongen. Letterlijk betekent het 'het gemoed van een dienaar'. Eind 16de eeuw, na de godsdienstoorlogen en de hervorming, komt dat woord uit het Duits in het Nederlands terecht: het is daarbij niet onzinnig aan Luther te denken. Ook 'ootmoed' kan langs godsdienstige wegen onze taal binnengekomen zijn. De Vries en De Tollenaere stellen: 'het woord werd waarschijnlijk door de Angelsaksen bij de kerstening uit het oudere taalgebruik, waarin het 'welwillende gezindheid' betekende,overgenomen om het Latijnse humilitas 'nederigheid' weer te geven.

In 'Keur van Nederlandsche Synoniemen(1922) staat een verklaring van het trio 'deemoedig - nederig - ootmoedig'. In de spelling van toen lijkt de uitleg pas echt oud: 'Deze woorden duiden aan, dat iemand blijkens zijn daden geen hoogen dunk van zich zelven heeft. Nederig zegt omtrent de beweegredenen niets; het drukt evenwel zeer sterk uit, dat de bescheidenheid uit uiterlijke blijken spreekt, zoodat alle pracht en trotschheid verre blijft. Hij is nederig gekleed. - In een nederige wooning vindt men soms meer geluk dan in een trotsch paleis.
Deemoedig onderstelt schuldgevoel, terwijl ootmoedig de bijgedachte heeft, dat men zijn eigen kleinheid of nietigheid diep gevoelt. Hij smeekte God deemoedig om vergeving; hij onderwierp zich ootmoedig aan Zijn wil.

Onder de titel 'Ootmoed' is in de Nederlandse krant 'Trouw' een artikel verschenen van de filosoof Cornelis Verhoeven, niet direct de Nederlandse Sartre, maar toch ook geen kleuter/wijsgeer. De link: http://www.trouw.nl/krantenarchief/1998/11/19/2511494/Ootmoed.html

Maar ik was begonnen over Koen de Cauter: 'erbarmen' en 'barmhartig' zijn ook twee woorden waar hij het zeer voor heeft: 'met barmhartig breekt een hele wereld open', zegt hij. Zelf roept 'barmhartig' bij mij altijd 'warmhartig' op; maar dat is puur subjectief. Overigens zijn 'erbarmen, barmhartig' ook van Duitse komaf; onze taal gebruikt daar in oorsprong 'ontfermen' voor.

De Cauter heeft het ook voor Guido Gezelle: die is zijn eigen weg uitgelopen, stelt hij, zelfbewust en nederig tegelijkertijd voeg ik daaraan toe. De Cauter: dat zie je 'in zijn laatste gedichten, die zelfs niet meer rijmen. Ongelooflijk mooi werk, is dat.' Ik denk dan aan 'Ego flos', dat bijna mystieke gedicht uit 1898, en dat zo begint: 'Ik ben een blom/en bloeie voor uw ogen,/geweldig zonnelicht,/...

Ik heb De Cauter ooit zien optreden, zei ik in het begin. Dat was tijdens een voorstelling voor leerlingen in De Warande, wel 20 jaar geleden nu. Hij bracht gedichten van Gezelle die hij zelf op muziek gezet had. Een eerder intimistisch gebeuren moest het worden. Maar mijn leerlingen (17 - 18 jaar) konden een en ander maar matig smaken, en er was behoorlijk wat geroezemoes, wat het gebodene niet ten goede kwam. Koen de Cauter stapte op een bepaald ogenblik uit zijn rol: als het niet beter werd, zou hij ermee stoppen, dreigde hij. Sympathiek heeft hij zich daar toen niet mee gemaakt, maar gelijk had hij wel: als je als (uitvoerend) kunstenaar in alle nederigheid niet in jezelf gelooft, kun je er inderdaad beter mee ophouden. De 'jeunesse dorée' begreep dat toen natuurlijk niet. Zoals mijn leraar Frans ons medio jaren 60 voorhield: 'la jeunesse est présomptueuse'. Toen, 20 jaar later, en nu nog. Koen de Cauter kan daar niet goed tegen: hij is meer dan een eendimensionale mens.

maandag 14 december 2009

Liberaal populist


Schrijfster tegen ledige kapsters

Om de veertien dagen pleegt ene Kristl Strubbe een columns in De Staandaard; ze is voor Open VLD schepen in Mechelen, De Somers City dus. Niet direct het meer gedegen filosofisch-politieke denkwerk doet zij den volke kond, vaak gaat het over de dingen des dagelijksen levens, het doet nogal eens denken aan de 'kopieerlust van het dagelijkse leven', zoals de beschavingbepalende literatuur van de 19de-eeuwse Hollandse dominees werd geëvalueerd.

Vandaag heeft de dame het over mensen die te langdurig werkloos zijn, en aan die situatie niets willen veranderen, wat meer is, zich in de werkloosheid nestelen. Vooral kapsters schijnen dat volgens haar te doen. Maar, gedreven door een diep gevoelde maatschappelijke verontwaardiging weet Kristl wel raad: 'Wij knokken al jaren om de eeuwige termijn (van de werkloosheidsuitkering)terug te brengen tot twee jaar. Er is niets funester voor een mens en een maatschappij dan je te settelen in de werkloosheid' schrijft ze. Leuk geredeneerd: mensen die na twee jaar nog geen baan gevonden hebben pak je na die tijd gewoon hun steun af, niet vanuit een houding van 't zal ze leren', neen, vanuit een gevoel van oprechte menslievendheid: zo funest is dat settelen voor de mens, dat doe je toch niemand aan!

'Net nu dringt de beperkte werkloosheid zich op. Net nu is dat idee minder populair dan ooit.' Dat zijn Kristls stellingen. Dat 'dat idee' minder populair is dan ooit: het zou te hopen zijn. Ze wil best solidair zijn, lees ik, maar 'ik ben niet bereid om bijna de helft van mijn loon (sic) af te staan om mensen onnodig werkloos te houden'. Dat is pas genuanceerd politiek denken, hier in alle betekenissen van het woord een 'testimonium paupertatis'. Zij verwacht dat 'de langdurig werklozen geprikkeld, zwaar geprikkeld worden, tot het niet meer plezant is, om terug aan de slag te gaan' - Ze schrijft overigens ook al beter Vlaams dan Nederlands, maar een kniesoor enzoverder. - Die langdurig werklozen vind ik dan weer: stuur ze naar de galeien, laat ze tijdens het werk zingen van 'Trek aan de riemen, wij varen' en alle werkenden zijn blijgemoed aan 't roeien met de riemen die ze hebben'. Utopia opnieuw uitgevonden, hoezee!

Vlak naast de betreffende repel krant staat een bijdrage van filoloog Luc Permentier over 'Mensen'. Het woord 'man', staat daar dan weer, werd oorspronkelijk voor beide geslachten gebruikt: hoe seksistisch is de taal Kristl, kan dat wel? Het Latijnse 'homo' diende voor man en vrouw, het Frans 'un homme', het Spaans 'hombre' worden ook gebruikt voor 'man'. Overigens: van het Engelse 'woman' is 'man' het grondwoord. In onze taal is het genus van 'mens' mannelijk. Je kunt wel van 'het mens' spreken, 'is niet goed snik' kun je als aanvulling van het voornoemde onderwerp gebruiken, maar dat doe je niet: het mens is voor mij erg denigrerend en pejoratief. Zo benoem ik Kristl dus niet. Maar, de goden moeten hun getal hebben, zou ik geneigd zijn te menen. Leve de Open VLD, de brede volkspartij in wording!

zondag 29 november 2009

'Kosmisch' gevoel: Snoek en Gezelle


Een beetje bijna heilig zijn


Veel bladjes op stilstaand water

De 'zwemmende ruiter' van Paul Snoek is noch min noch meer een magistraal gedicht: ik had het over 'euforisch levensgevoel', maar ik kan het voor hetzelfde geld 'kosmisch' noemen. Lees deze verzen:

'Want in het water adem ik water, in het water
ben ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.'

De logische conclusie is onvermijdelijk: 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.'

Het bijzondere is nu dat dit gedicht bij mij automatisch en onmiddellijk een ander oproept, een van Guido Gezelle dan nog. In 'Er viel 'n keer' laat die een bladje op het water vallen, beschrijft hij de gestage beweging van dat bladje op het water, 66 verzen lang, waarbij elk onpaar vers drie lettergrepen telt en telkens het woord 'water' bevat: die herhaling, maar niet zo nadrukkelijk, zie je bij Snoek in het citaat ook. Bij Gezelle worden bladje en water één, maar de hemel, hoewel zeker niet de katholieke met rijstpap en gouden lepeltjes (Gezelle had een iets bredere visie), wordt er ook bij betrokken. Het laatste deel van het gedicht klinkt zo:

En blauw was 't aan de hemel en
in 't water
En blauw en blank en groene blonk
het water
En 't bladje loeg en lachen dei
dat water
Maar 't bladje was geen bladje neen
en 't water
En was niet meer als 't bladje ook
geen water
Mijn ziele was dat bladje: en
dat water
Het klinken van twee harpen was
dat water
En blinkend in de blauwte en in
dat water
Zo lag ik in de hemel van
dat water
De blauwe blijde hemel van
dat water

Gezelle ervaart zijn kosmisch gevoel wanneer hij een klein fenomeen (het bladje) een ziet worden met iets groters (het water,) dat het draagt en meeneemt, en die eenheid ziet hij dan weer opgenomen worden in de schepping (de hemel), waar ook zijn ziel deel van is. Een religieuze ervaring heet zoiets, en met godsdienst heeft dat weinig of niets te maken. Eerder met gevoeligheid voor datgene wat de mens overstijgt, wat hem zijn nietigheid doet voelen.

Snoek schept zijn kosmisch gevoel, zijn religieuze ervaring ervaring zelf, maar ook in het water, dat bij hem veel belangrijker is. 'Zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers' heet het bij hem, het is 'aloude geheimen vertellen aan het allesbegrijpende water': Snoek is veel actiever, niet zo de beschouwende mens die Gezelle is. Maar au fond hebben ze over hetzelfde gevoel.

Zeer opmerkelijk is dat: 'Er viel 'n keer' zou geschreven zijn op 11 april 1859, 'Zwemmen is...' komt uit een bundel van 1960. Het gaat dus over twee echt wel verschillende beschavingen, en net zo goed over twee mensen met erg verschillende posities in die culturen. En toch schrijven die, elk op hun manier, over dezelfde zeer invoelbare emotie. Mooi, toch?

zaterdag 28 november 2009

Zwemmen is een beetje ...


Paul Snoek


Niet echt rustig

Ik heb het al eens over onze twee zwembeurten per week gehad; onze, dat wil zeggen die van Vic en mezelf. We doen dat rustig, zoals ik al zei, maar af en toe wil je als ms-patiënt toch wel weten wat je nog kunt, wat er van je vroegere zwemkunst nog over is. En je probeert naast de kalme schoolslag toch ook nog eens te crawlen: dat zou sneller moeten gaan, dat vraagt meer inspanning, je voelt je sportiever en jonger. Vooral dat laatste wil je blijven: een onzinnig hopeloos gevecht tegen de tijd leveren.

Vlak voor mijn diagnose, tien jaar geleden, ging ik met de jonge Jasper ook wekelijks zwemmen, en dan voelde in in mijn linkerdij een hinderlijk tintelend gevoel: crawl ging niet meer zo goed. Maar vandaag heb ik toch vier baantjes crawl getrokken, en dat gevoel is er niet meer, of nog nauwelijks. Dat geeft de burger moed, natuurlijk, en dan probeer je eens voluit te gaan, wat dan ook nog lukt. In alle betekenissen vlot gaat het dan, je voelt je een met het water en jezelf, je bent omzeggens even vloeibaar als het water. En dan denk je plots terug aan een gedicht dat vroeger in je bloemlezing stond, 'De Gouden Poort', waarmee je de jeugd wegen in de literatuur probeerde te wijzen. 'Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.' is er het slotvers van, Paul Snoek de dichter. Laten we maar niet grappig proberen te doen en beweren dat over 'zwemmen' schrijven voor hem voorbeschikt was. De tekst gaat zo:


Een zwemmer is een ruiter


Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd alles begrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

Uit de bundel 'Hercules. Gedichten', Brussel/Manteau, 1960

Paul Snoek is het pseudoniem van Edmond Schietekatte: hij heeft gewoon zijn achternaam in het Nederlands vertaald. Hij is geboren in Sint-Niklaas, op 17 december 1933; Anton van Wilderode was zijn leraar Nederlands in de poësis. Onder zijn leerlingen zitten nog wel wat latere schrijvers: Tom Lanoye, ook van Sint-Niklaas, laat zich ook zeer lovend over hem uit.

Uit Snoeks 'Zwemmer' spreekt een zeer hevig levensgevoel: een euforisch profiteren van het leven lees ik erin. En zo was Snoek ook. Helaas finaal fataal voor hem. Hij is verongelukt met zijn sportwagen, die hij met een grote snelheid onder een geparkeerde vrachtwagen heeft geboord; bij dat ongeval moet hij letterlijk onthoofd zijn. De pers was duidelijk is al haar gruwelijkheid. Zo is Snoek veel te jong gestorven: in Tielt, op 19 oktober 1981. Nog op de middelbare school heb ik ooit een verhalenbundel van hem gelezen: 'Bultaco 250' heette die. Een andere gedrevenheid van Snoek kwam er in aan bod: motorcross. Toeristische uitstapjes met de fiets is nog iets anders.

Snoek was wel dichter, maar aan haiku's heeft zich nooit gewaagd: hij zag het grootser. 'Rustige vastheid' is niet aan iedereen besteed.